Israël, het volk en het land van God
Deel 2 van 3 van deze bijbelstudie

 

Israëls nationale begin


Exodus 1:1-7

"Dit nu zijn de namen der zonen van Israël, die met Jacob naar Egypte gekomen zijn: zij kwamen er ieder met zijn gezin: Ruben, Simeon, Levi en Juda; Issakar, Zebulon en Benjamin; Dan en Naftali, Gad en Aser.
De afstammelingen van Jacob waren zeventig zielen in het geheel. Jozef was echter reeds in Egypte. En Jozef stierf, benevens al zijn broeders en dat gehele geslacht. De Israëlieten nu waren vruchtbaar en breidden zich snel uit: zij vermenigvuldigden zich en werden uitermate talrijk, zodat het land met hen vervuld werd."

Op een gegeven ogenblik, er was een andere koning gekomen in Egypte, die Jozef niet gekend had, liet die koning de Israëlieten voor zich werken als slaven.


Exodus 1:13-14

"Toen lieten de Egyptenaren de Israëlieten onder mishandeling werken: ja, zij maakten hun het leven bitter door harde slavenarbeid met leem en tichelstenen en door allerlei arbeid op het veld - alle werk, waartoe zij hen onder mishandeling als slaven gebruikten."

Als gevolg van die slavenarbeid en mishandeling begon het volk tot God te roepen. En God hoorde het gejammer der Israëlieten en riep Mozes om hen uit Egypte naar het land Kanaän te leiden.


Exodus 3:9-10

"En nu, zie, het gejammer der Israëlieten is tot Mij doorgedrongen; ook heb Ik gezien, hoezeer de Egyptenaren hen verdrukken. Nu dan, ga. Ik zend u tot Farao, om mijn volk, de Israëlieten, uit Egypte te leiden."

We kennen allemaal het verhaal wel van de uittocht uit Egypte. Het volk werd door de Rode zee geleid en God leidde hen door de woestijn naar het beloofde land. Die tocht heeft maar een vrij korte tijd geduurd, waarschijnlijk minder dan drie jaar. Toen het volk bij het land Kanaän aankwam, stuurde Mozes twaalf verspieders het land in. Deze kwamen na veertig dagen terug. Op twee na waren ze zeer negatief over het land dat God hun beloofd had. God is hier zo kwaad over, dat Hij het hele volk wil uitroeien.


Numeri 14:11-12

"En de Here zeide tot Mozes: Hoelang zal dit volk Mij versmaden, en hoelang zullen zij niet op Mij vertrouwen bij al de tekenen die Ik in hun midden gedaan heb? Ik zal het met de pest slaan en het uitroeien, en u tot een volk maken, groter en machtiger dan dit."

Mozes smeekt God om vergeving voor het volk. En God vergeeft hen.


Numeri 14:20

"En de Here zeide: Op uw bede schenk Ik vergeving."

Maar allen die Gods heerlijkheid gezien hebben in de woestijn, die zullen sterven in de woestijn. Ze moeten veertig jaar rondzwerven in de woestijn. Voor elke dag dat het land verspied is: één jaar.


Numeri 14:34

"Overeenkomstig het aantal dagen, gedurende welke gij het land verspied hebt, veertig dagen, zult gij uw ongerechtigheden veertig jaar lang boeten, voor elk dag één jaar, opdat gij weet wat het betekent, als Ik Mij afkeer, Ik, de Here, heb het gesproken."

Na die veertig jaar leidt Jozua hen het beloofde land binnen.

Jozua 1:1-6

"Het geschiedde na de dood van Mozes, de knecht des Heren, dat de Here tot Jozua, de zoon van Nun, de dienaar van Mozes, zeide: Mijn knecht Mozes is gestorven; welnu, maak u gereed, trek over de Jordaan hier, gij en dit gehele volk, naar het land, dat Ik hun, de Israëlieten, geven zal.
Elke plaats die uw voetzool betreden zal, geef Ik u lieden, zoals Ik tot Mozes gesproken heb. Van de woestijn en de Libanon ginds tot aan de grote rivier, de rivier de Eufraat, het gehele land der Hethieten, en tot aan de Grote Zee in het westen zal uw gebied zijn. Niemand zal voor u standhouden al de dagen van uw leven: zoals Ik met Mozes geweest ben zal Ik met u zijn: Ik zal u niet begeven en u niet verlaten. Weest sterk en moedig, want gij zult dit volk het land doen beërven, dat Ik hun vaderen gezworen heb hun te zullen geven."

Vanaf die tijd was het volk een natie met een eigen land. Jaren lang leefden zij daar in het land en werden regelmatig geleid door Richters. Jarenlang leefden de twaalf stammen als één volk. En al die tijd bleven de beloften, die met het geboorterecht en met de scepter te maken hebben, binnen één natie. Het geboorterecht via Efraïm en Manasse, en de scepter via Juda. We zullen eerst de lijn van het eerstgeboorterecht volgen en daarna de scepterlijn.

De Lijn van het Eerstgeboorterecht

We hebben gezien hoe de twee verschillende beloften, die God gaf aan Abraham, werden doorgegeven aan Isaak en Jacob. Jacob gaf de beloften door aan verschillende kinderen.



We zullen nu aan de hand van een schema nog eens in het kort deze verschillende beloftelijnen doornemen.-->

ABRAHAM kreeg twee zonen: Ismaël en Isaak. Later kreeg Abraham nog meer zonen, na de dood van Sara, maar die stuurde hij weg.(Genesis 25: l-5) Hoewel Ismaël de eerstgeborene was, stelt God Isaak boven Ismaël.


Genesis 17:16-21

Genesis 17:16-21 (lees dit in je eigen bijbel of open een apart venster door op die knop te drukken -->)

God zegt, dat uit Sara, d.w.z. door Isaak, volken en koningen van volken zullen voortkomen (vs.16).
Verder doet God de belofte aan Abraham: "...Ik zal mijn verbond met hem (Isaak) oprichten tot een eeuwig verbond, voor zijn nageslacht" (vs.19).

Ismaël zal ook gezegend worden: (vs.20) "En wat Ismaël betreft. Ik heb u verhoord; zie, Ik zal hem zegenen, hem vruchtbaar doen zijn en uitermate talrijk maken; twaalf vorsten zal hij verwekken, en Ik zal hem tot een groot volk stellen. MAAR mijn verbond zal Ik oprichten met Isaak..."

Door Gods ingreep werd Isaak dus boven Ismaël gesteld. Isaak kreeg het eerstgeboorterecht met zijn zegeningen.

ISAAC kreeg twee zonen: Esau en Jacob. En weer greep God in in het eerstgeboorterecht. Jacob kreeg, ondanks het feit, dat hij tweede was, het eerstgeboorterecht. God had al gezegd, dat de oudste (Esau) de jongste (Jacob) dienstbaar zou zijn, maar Jacob had niet het geduld te wachten tot God die belofte zou vervullen. Jacob wilde God a.h.w. een handje helpen, door het eerstgeboorterecht van Esau te kopen.

Genesis 25:19-34 (lezen in je eigen bijbel of druk op de knop om het in een apart venster te kunnen lezen -->)

Toen Jacob het eerstgeboorterecht gekocht had van Esau vond hij het nog niet genoeg. Hij heeft de zegen, die Isaak aan de eerstgeborene wilde geven, op slinkse wijze in de wacht gesleept.

Genesis 27:1-29 (lezen in je eigen bijbel of druk op de knop om het in een apart venster te kunnen lezen -->)

Zo raakte Esau zijn eerstgeboorterecht en de daarbij behorende zegen kwijt. Esau verachtte het eerstgeboorterecht. Hij vond die rode soep belangrijker dan het eerstgeboorterecht. Hij kreeg daarom de bijnaam: Edom. (letterlijk: rode soep). Als in de bijbel gesproken wordt over Edom, dan refereert dit aan Esau. Edomieten zijn afstammelingen van Esau. (Volgens de geschiedenis vnl.Turken)

JACOB betekent: verdringer, hielgrijper, bedrieger, misleider. Deze namen typeren wel het karakter van Jacob. En als je zelf zo bent, dan moet je niet raar opkijken, dat een ander je op gelijke voet behandelt. Toen Jacob bij Laban kwam en diens dochter Rachel tot vrouw wilde hebben, werd hij na zeven jaar werken bedrogen en kreeg hij Lea tot vrouw. Hij moest weer zeven jaar werken voor Rachel. Later haalt Jacob tegenover Laban een slinkse streek uit, door met het vee iets uit te halen waardoor Jacob een grote kudde verwierf.

Maar voordat dit allemaal gebeurde kreeg Jacob de zegen van zijn vader Isaak. We hebben dat al gelezen in Genesis 27.
De zegen die Isaak aan Jacob gaf, was van puur materiële aard. Daar was niets bij wat te maken heeft met verlossing of met een leven na de dood.


Genesis 27:28-29

"God zal u geven van de dauw des hemels en van de vette streken der aarde, en overvloed van koren en most. Volken zullen u dienen, en natiën zich voor u nederwerpen; wees heerser over uw broederen, en de zonen uwer moeder zullen zich voor u nederbuigen. Wie u vervloekt, zij vervloekt, en wie u zegent, die zij gezegend."

Esau kreeg een 'zegen', die meer lijkt op een vloek (althans in de nieuwe vertaling zoals wij die lezen)


Genesis 27:39-40

"Zie, ver van de vette streken der aarde zal uw woonplaats zijn, en zonder dauw des hemels van boven. Maar van uw zwaard zult gij leven en uw broeder zult gij dienen. En het zal geschieden, wanneer gij u krachtig inspant, dat gij zijn juk van uw hals zult afrukken."

Maar in de Staten vertaling en in de King James, staat wat anders: "Zie, de vettigheden der aarde zullen uw woningen zijn, en van de dauw des hemels van boven af zult gij gezegend zijn."

Het is merkwaardig, dat er zulke tegenstellingen in de verschillende vertalingen staan, en dit is niet de enige. Daarom is het goed meerdere vertalingen te gebruiken bij bijbelstudie. Over die zegen aan Esau zullen we het verder niet meer hebben, die is voor ons onderwerp niet belangrijk.

We zagen dus, dat Jacob gezegend werd met een materialistische zegen, maar zoals we vorige keer al zagen, gaf God hem rechtstreeks de geestelijke zegen.


Genesis 28:14b

"...en met u en met uw nageslacht zullen de geslachten des aardbodems gezegend worden."

Na jaren van beproeven en testen, na een nacht van worstelen met God, gaf God zijn zegen aan Jacob en gaf hem een nieuwe naam: Israël, wat betekent: "heerser-" of "overwinnaar met God"

Genesis 32:22-32 (lezen in je eigen bijbel of druk op de knop om het in een apart venster te kunnen lezen -->)

Later verschijnt God nog eens aan Jacob, en weer zegt Hij:


Genesis 35:10

"Gij heet Jacob; gij zult niet meer Jacob heten, maar Israël zal uw naam zijn. En Hij noemde hem Israël."

In Genesis 48 lezen we dan het verhaal van de zegening van de zonen van Jozef: Efraïm en Manasse. We hebben het daar al over gehad. Kort samengevat was het zo, dat er weer een ingreep was in het eerstgeboorterecht. Ruben was eigenlijk de eerstgeborene van Israël (Jacob). (Gen.49:3). Maar Israël stelde Jozef, en in hem zijn zonen Manasse en Efraïm boven Ruben, omdat Ruben gezondigd had.


l Kronieken 5:l

"...Ruben, de eerstgeborene van Israël, want hij was de eerstgeborene, maar omdat hij de legerstede van zijn vader had ontwijd, was zijn eerstgeboorterecht geschonken aan de zonen van Jozef..."

God heeft dus ingegrepen in het eerstgeboorterecht bij:

  1. Ismaël en Isaak
  2. Esau en Jacob
  3. Ruben en Jozef (en in hem zijn zonen) Maar God greep nog een keer in in het eerstgeboorterecht, n.l. bij:
  4. Manasse en Efraïm.

Hoewel Manasse de oudste was, liet God toch de rechterhand van Israël (Jacob) op Efraïm leggen, en stelde zo Efraïm boven Manasse. Die twee jongens zouden de naamdragers van Israël zijn.

Tot en met de zegen aan Jacob, werden de beloften doorgegeven aan één man. Van Abraham op Isaak op Jacob. Drie generaties lang was het een één-man-natie. Maar Jacob had twaalf zonen. En die zijn het begin geworden van de naties, het begin van de volkeren.

Vanaf Jacob werden de beloften: Het geboorterecht en de scepter (met daaraan verbonden de geestelijke zegen) gescheiden. Jozef, en in hem Efraïm en Manasse -dus Israël- kregen het eerstgeboorterecht. Juda kreeg de scepter.

Jacob roept zijn twaalf zonen en maakt hen bekent wat ze in de toekomende dagen (de King James spreekt over de: Last days - de laatste dagen ofwel het einde der tijden) wedervaren zal. We volgen nu alleen JUDA en JOZEF.


Genesis 49:1-2
en 8-10

"En Jacob ontbood zijn zonen en zeide: Komt bijeen, opdat ik u bekend make, wat u in de toekomende dagen wedervaren zal. Verzamelt u en luistert, gij zonen van Jacob, luistert naar Israël, uw vader." "Juda, u zullen uw broeders loven, uw hand zal zijn op de nek uwer vijanden, voor u zullen uws vaders zonen zich neerbuigen. Een leeuwenwelp is Juda; na de roof zijt gij ophoog geklommen, mijn zoon; wie durft hem opjagen? De scepter zal van Juda niet wijken, noch de heersersstaf tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en hem zullen de volken gehoorzaam zijn."

'Silo' betekent: broodhuis, en is een uitdrukking die slaat op de Messias.


Genesis 49:22-26

" 22 Een jonge vruchtboom is Jozef, een jonge vruchtboom aan een bron; zijn takken stijgen boven de muur uit;
23 de boogschutters hebben hem getergd, beschoten en vijandig bejegend,
24 maar zijn boog bleef stevig en zijn sterke handen bleven lenig, door de handen van de Machtige Jakobs, daar de Steenrots Israels zijn herder is;
25 door de God uws vaders, die u zal helpen, en de Almachtige, die u zal zegenen met zegeningen des hemels van boven, met zegeningen van de watervloed, die beneden ligt, met zegeningen van de borsten en de moederschoot.
26 De zegeningen van uw vader gaan de zegeningen van mijn voorvaderen te boven, reikende tot het kostelijkste der eeuwige heuvelen; zij zullen komen op het hoofd van Jozef, op de schedel van de uitverkorene onder zijn broeders."

"Jozef (en in hem Manasse en Efraïm) is een Jonge vruchtboom (beeld van de beloofde vruchtbaarheid), een jonge vruchtboom aan een bron; zijn takken stijgen boven de muur uit". (Gaan voorbij de muur K.J.) M.a.w. zijn takken (kinderen) zullen buiten hun gebied gaan, zij zullen een volk zijn, dat zich buiten hun gebied (het land Kanaän) zal vestigen.

Voorlopig laten we het hierbij wat betreft de eerstgeboortelijn. We zullen nu de scepterlijn volgen.


DE LIJN VAN DE SCEPTER
GOD ALS KONING VERWORPEN

Jarenlang, van ongeveer 1400 v.Chr. tot 1043 v.Chr., leefden de twaalf stammen als één volk. Jarenlang bleven het geboorterecht èn de scepter binnen één natie. Het geboorterecht via Efraïm en Manasse en de scepter via Juda. Al die jaren regeerde God hen. Hij gebruikte richters en profeten om het volk zijn wil te doen kennen.
God was hun Koning.... tot het volk een man als koning wilde. (1 Samuël 8:7-9)

Zij verwierpen God daarmee als hun Koning. Saul werd hun eerste menselijke koning. Dat was in 1043 v.Chr.. Saul gehoorzaamde God niet en werd uiteindelijk verworpen. Zijn zoon Isboset regeerde slechts twee jaar en nog niet eens over Juda. 2 Samuël 2:10 David volgde Saul op. Hij is de eerste koning die regeert zoals God het wilde. Hij zat ook op de troon die eigenlijk aan God toebehoorde, maar hij luisterde tenminste naar God. Uit 1 Kronieken 29 blijkt dat de troon waarop David en later ook Salomo zaten eigenlijk de troon van God is.


1 Kronieken 29:23

"En Salomo zette zich op de troon des Heeren (Jahweh) als koning in de plaats van zijn vader David".

Zoals we al in een eerdere bijbelstudie hebben gezien is de Heer -Jahweh- Het Woord, die in de wereld gekomen is als Jezus.


Openbaring 22:16

"Ik Jezus....Ik ben de wortel en het geslacht van David".

Jezus is zowel de "wortel" als het "geslacht" van David. Omdat Hij de Wortel was, was de troon van Hem voordat David geboren was. En omdat Hij de "spruit" -het nageslacht- van David is, komt Hem ook door erfenis de troon toe.


DAVID, KONING UIT DE STAM VAN JUDA

Laten we nog eens even terug gaan naar de tekst waarin Jacob zijn zoon Juda zegent.


Genesis 49:10

"De scepter (teken van koninklijke waardigheid en heerschappij) zal van Juda niet wijken, noch zijn heersersstaf tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en hem zullen de volken gehoorzaam zijn."
(Silo is een andere naam voor de Messias. De volken zijn Hem nog niet gehoorzaam, dus het moment waar het hier om gaat is de tweede komst van Christus op aarde. Vergelijk ook Jeremia 23:5-8 en Daniël 7:13,14,27. Er staat in deze tekst dus dat Juda, of de nakomelingen van Juda regerende koningen zullen zijn, totdat Jezus voor de tweede keer op aarde komt.
David, die van de stam van Juda is, krijgt van God te horen in 2 Samuël:

2 Samuël 7:12-16

"Wanneer uw dagen vervuld zijn....zal Ik uw nakomeling, uw eigen zoon, na u doen optreden, en Ik zal zijn koningschap bevestigen. Die zal mijn Naam een huis bouwen, en Ik zal zijn koninklijke troon voor immer bevestigen.... Uw huis en uw koningschap zullen voor immer bestendig zijn voor uw aangezicht, uw troon zal vaststaan voor altijd."
Het is duidelijk dat God aan Juda en later aan David beloofd heeft dat er altijd een nakomeling van hen op de troon zal zitten die regeert over Israël. Hier lijkt toch iets niet te kloppen. Ziet u dat Israël geregeerd wordt door een afstammeling van David?

Moet je dit geestelijk zien? Zou deze belofte van God soms vervuld zijn in Jezus? Er staat toch ergens geschreven dat Jezus op de troon zit?

Laten we dit stukje van 2 Samuël 7:12-16 eens doornemen.

  1. Davids troon werd bevestigd, en staat dus vast, met Salomo, Davids zoon.(vs.12)
  2. De troon -Davids troon (vs.16)- werd bevestigd tot in eeuwigheid (vs.13 St.vert.) in Salomo.
  3. Wat gebeurt er als Salomo of zijn nakomelingen ongehoorzaam zijn? vs.14,15 dan "zal Ik hem tuchtigen met een roede der mensenkinderen. Maar mijn goedertierendheid zal van hem niet wijken, zoals Ik haar heb doen wijken van Saul, die Ik voor uw aangezicht heb weggedaan".

Let er op dat de troon ondanks eventuele ongerechtigheid niet zal worden weggenomen zoals bij Saul. Conclusie: Als God de troon bevestigt met David en Salomo, en Hij belooft die troon voor eeuwig te bevestigen, dan zal Hij dit verbond nooit verbreken, zelfs niet voor één generatie.

Maar waar is de troon vandaag? De bijbel vertelt ons wie er koning geweest zijn van David tot Zedekiah, maar daarna lezen we nergens meer over een koning die regeert over Israël.

Ik hoor u denken wat ik eerst ook dacht: die troon is toch voortgezet in Jezus? Jezus is inderdaad een afstammeling van David, maar... wie regeerde er dan in de periode van Zedekiah tot Jezus? Sedekia's koningschap eindigde in 586 v.Chr. Bovendien moeten we ons afvragen of Jezus inderdaad op de troon van David zit? Lees Psalmen 110:1 en Hebreeën 10:12-13.

Uit deze teksten blijkt dat Jezus niet op de troon van David zit. Jezus zit aan de rechterhand van zijn Vader, dus naast God, op Gods troon. Jezus zal niet op de troon van David zitten tot zijn tweede komst op aarde, nu nog in de toekomst. (vgl. Lucas 19:12.)

Maar wie regeerde er dan in die bijna 600 jaar tussen Zedekiah en Jezus? Als dat niemand is geweest moeten we concluderen dat God zijn woord heeft gebroken of dat de bijbel niet klopt.

U zult misschien zeggen: je moet dit geestelijk zien. De belofte die God aan David doet gaat over op zijn "zoon" Jezus, de Messias. Als Hij komt, aan het einde der tijden gaat deze belofte in vervulling. Inderdaad is dit hele verhaal een prachtig geestelijk beeld. Het is een schaduw van de werkelijkheid. God zegt tegen David dat zijn nakomeling, zijn eigen zoon -Jezus was een zoon, een "spruit" van David- zal regeren tot in eeuwigheid. We weten dat Jezus dat zal doen. Dan zegt God: "Die zal mijn naam een huis bouwen" . Ook dat is een profetie die Jezus aan het vervullen is. Hij bouwt de gemeente, het huis Gods. (Efeziërs 2:21,22)

Ook vers 14a in Samuel 7 is letterlijk -in Jezus- in vervulling gegaan. God is zijn Vader, Jezus is zijn Zoon. Hij heeft onze ongerechtigheid op Zich genomen en God heeft Hem toen getuchtigd, via mensen, met roeden en slagen. Maar toch is deze profetie in Samuël niet alleen een geestelijke profetie. Hij is ook letterlijk uitgekomen in Salomo.

Dat 2 Samuel 7:12-16 ook een geestelijke kant heeft, neemt niet weg dat de natuurlijke kant er ook is. We kunnen de letterlijke vervulling van dit verbond zonder moeite volgen tot Zedekiah. Bovendien zijn er nog enkele bijbelplaatsen die aantonen dat het hier in de eerste plaats gaat om een natuurlijke belofte met een natuurlijke uitwerking. Salomo hééft de Here een huis gebouwd. En als God het in vs.14 heeft over de tuchtiging met de roede der mensen en slagen der mensenkinderen, dan heeft Hij het toch duidelijk over strafmaatregelen op menselijk vlak die komen na ongerechtigheid. God wijst er op, dat Hij alleen zal straffen op die manier en dat Hij nooit meer zal straffen zoals Hij deed bij Saul, wiens koningschap van hem werd afgenomen.
Het gaat hier duidelijk over een aardse koning.

Ook 2 Kronieken 13:4-5 laat duidelijk zien wiens troon bevestigd zou worden. Het koningschap is voor altijd aan David gegeven...èn aan zijn zonen. Bent u overtuigd dat het hier gaat over de natuurlijke zonen van David? En dat deze belofte letterlijk d.w.z. op aards niveau zal worden vervuld? Als u nog niet helemaal overtuigd bent, dan is het goed om nog twee bijbelgedeelten te lezen.


Psalmen 89:4,5

God zegt dat Hij met David een verbond heeft gesloten, Hij heeft gezworen: "Voor altoos zal Ik uw nakroost bevestigen". Nakroost spreekt hier toch duidelijk over de direkte afstammelingen van David. "en uw troon bouwen van geslacht tot geslacht". De woorden "van geslacht tot geslacht" zijn niet te vergeestelijken. Het gaat hier over de direkte, natuurlijke nakomelingen van David. Lees ook de verzen 29-38.

Het tweede bijbelgedeelte staat in Jeremia 33 .


Jeremia 33:17

"Want zo zegt de Here: Nimmer zal het David ontbreken aan een man die op de troon van het huis Israëls gezeten is."
Nimmer is bij mij nooit, en ik geloof God op Zijn woord. Dat het niettemin moeilijk is, op zuiver bijbelse grondslag een direkt antwoord te geven op de gerezen vragen, geef ik grif toe. In een later stadium van deze bijbelstudie kom ik op dit onderwerp terug.


De kinderen van Israël worden twee naties

Tot en met Salomo, de zoon van David -de scepterhouder uit de stam Juda- , vormden de kinderen van Israël één natie. Twaalf stammen vormden tezamen één volk. Het geboorterecht en de scepter waren dus binnen één natie.
Salomo was koning over die twaalf stammen, die tezamen één natie vormden.

1 Koningen 11: 1-13 (lezen in je eigen bijbel of druk op de knop om het in een apart venster te kunnen lezen -->)

Salomo volgde de Here niet volkomen en zijn hart had hij van de Here afgewend. God werd kwaad op Salomo en zei hem dat het koninkrijk van hem afgescheurd zou worden. Niet het hele koninkrijk zou van hem afgescheurd worden, er zou één stam over blijven om over te regeren.

God zette tegenstanders tegen Salomo op vanwege zijn zonden.
1 Koningen 11:14, 26-36 en (einde vers) 38 en 39.

Eén van Salomo's tegenstanders was Jerobeam, een man uit de stam Efraïm. Jerobeam kreeg van een profeet te horen dat God hem tien stammen zou geven om over te regeren. Na de dood van Salomo zou zijn zoon Rechabeam het koningschap over Israël overnemen, maar hij had niet met God gerekend.

1 Koningen 12:1-24 (lezen in je eigen bijbel of druk op de knop om het in een apart venster te kunnen lezen -->)

Dit gedeelte maakt duidelijk hoe Gods woord uitkwam en de tien stammen van het huis van David werden afgescheurd. Vanaf toen waren er twee koninkrijken. Het koninkrijk Israël - de tien stammen en Het koninkrijk Juda - de twee stammen.
Israël -de tien stammen- wordt in bijbelse profetieën aangeduid met:
"huis van Israël" of "Jacob"
Jakobs naam werd veranderd in Israël, maar vaak wordt toch de naam van Jacob nog gebruikt. Zijn kleinzonen zouden zijn naamdragers zijn. Dus als er gesproken wordt over Jacob dan slaat dit op de naamdragers van Jacob: Efraïm en Manasse.
"Huis van Jacob" of "Efraïm".
Als de naam Efraïm gebruikt wordt is er geen twijfel over mogelijk dat het hier gaat om het volk der Israëlieten dat geleid wordt door Efraïm.
"Samaria" naar de hoofdstad van hun 10-stammenrijk.

De Joden worden steeds aangeduid met:
"Juda" "Huis van Juda" Maar ook wel met Israël of "Huis van Israël". Dan is het uit het verband duidelijk dat het om Juda gaat.
Om te begrijpen hoe dat kan moet uitgelegd worden wat het verschil is tussen een Judeër of Jood en een Israëliet. In principe is het zo dat alle nakomelingen van Jacob (Israël) Israëlieten zijn, Jacob had twaalf zonen die elk op zich een stamvader geworden zijn. Zo zijn b.v. de Levieten nakomelingen van Levi. En de nakomelingen van Juda zijn Judeërs ofwel Joden. Om het helemaal scherp te stellen is het zo dat alle Joden Israëlieten zijn, maar daarmee zijn nog niet alle Israëlieten Joden.
Laten we even Nederland nemen als voorbeeld. We hebben hier 12 provincies waarvan één provincie Groningen genoemd wordt. Het moet toch duidelijk zijn dat alle Groningers Nederlander zijn, maar daarom zijn nog niet alle Nederlanders Groningers.
Als God dus in de profetieën spreekt over "Israël" dan spreekt Hij vrijwel altijd over de natie Israël -de tien stammen". Als God in de profetieën spreekt over Juda dan wordt alleen het twee stammen rijk Juda bedoeld. Soms spreken profetieën ook wel eens over "Israël" of "Huis van Israël" en dan worden toch de Joden bedoeld, maar dit zal uit het verband altijd blijken.


DE DEPORTATIE VAN HET VOLK ISRAËL

Het volk Israël -de tien stammen- heeft Gods geboden en instellingen verworpen. (2 Koningen 17:16-18)

Daarom heeft God hen voor zijn aangezicht verwijderd. En Israël werd uit zijn land in ballingschap gevoerd naar Assur (vs.23). Dit gebeurde tussen 721-718 v.Chr. Ze zijn nooit meer teruggekeerd van de Assyriërs.
Tot Israël in ballingschap werd weggevoerd werd het geregeerd door een reeks koningen. De achttiende koning, die tevens de laatste was, was Hosea. Deze koning deed wat kwaad was in de ogen des Heren, net als zijn volk.


2 Koningen 17:16-23

"Daarom was de Here zeer vertoornd geworden op Israël en had hen van voor zijn aangezicht verwijderd: niets bleef er over dan alleen de stam van Juda...tot op de huidige dag".

Over Israël lezen we in het geschiedenis gedeelte van de bijbel niets meer. Maar uit vele profetieën blijkt duidelijk, dat God die 10 stammen -Israël- niet heeft afgeschreven. De ballingschap van Israël is niet de enige ballingschap waar de bijbel over spreekt. Ongeveer 130 jaar later worden de Joden in ballingschap weggevoerd naar Babel door Nebukadnessar.


DE BALLINGSCHAP VAN JUDA

De achttiende koning over Juda na Salomo was Jojakim.
2 Kon. 24:1-4 (lezen in je eigen bijbel of druk op de knop om het in een apart venster te kunnen lezen-->)

Na hem kwam zijn zoon Jojakim.
2 Kon. 24:8-16 -->
Onder diens koningschap was de eerste wegvoering van Juda in ballingschap naar Babel. De koning van Babel maakte Jojakins oom tot koning over Juda. Een soort zetbaas dus.
2 Kon. 24: 17-20 -->
Zedekiah kwam in opstand tegen de koning van Babel: Nebukadnessar.
Nebukadnessar belegerde Jeruzalem en nam iedereen gevangen.
2 Kon. 25:1-7 ; 11-12 ; 21.-->

Bij deze tweede wegvoering in ballingschap bleven er maar weinigen over in Juda.

Een van degenen die niet werden weggevoerd naar Babel was de profeet Jeremia.
Jeremia 39:1-14 -->

Jeremia had na de eerste wegvoering in ballingschap, die onder koning Jojakim plaats vond, een brief geschreven aan de ballingen in Babel. In die brief profeteert hij dat de ballingschap 70 jaar zou duren. Jeremia 29:4,10 Die profetie is goed ontvangen in Babel getuige de woorden van Daniël, die één van de ballingen is. Daniël wist van die 70 jaar.


Daniël 9:1-2

"1 In het eerste jaar van Darius, de zoon van Ahasveros, uit het geslacht der Meden, die koning geworden was over het koninkrijk der Chaldeeen;
2 in het eerste jaar van zijn koningschap lette ik, Daniel, in de boeken op het getal van de jaren, waarover het woord des Heren tot de profeet Jeremia gekomen was, dat Hij over de puinhopen van Jeruzalem zeventig jaar zou doen verlopen."

In Ezra lezen we dat het volk terugkeert naar Juda-Jeruzalem. Let er op dat er hier alleen gesproken wordt (in vs.5) over de stammen van Juda en Benjamin die terugkeren naar Jeruzalem. Het gaat hier dus om de natie Juda die terugkeert. De natie Israël was niet in Babel, en kon zo niet mee profiteren van de terugkeer van de Joden.

De Joden keren dus terug in hun land. Maar er zijn geen koningen meer die daar op de troon van David zitten. Zou God, als er geen koningen meer regeren over Juda, zijn beloften aan David verbroken hebben?

Als we ergens zeker van kunnen zijn, is het, dat God niet liegt en een waarmaker is van zijn woord.

Conclusie: God heeft zijn verbond met David niet verbroken. Er moet dus nog ergens op deze wereld een nakomeling van David als regerend vorst op de troon van David zitten.

Voor hen die willen weten of er in de bijbel nog aanwijzingen zijn, die in die richting wijzen, is het goed het vervolg van deze bijbelstudie te bestuderen.


Een raadsel en een gelijkenis

HOE VOORKOMT GOD WOORDBREUK?

Zoals al gezegd was Zedekiah de laatste koning die regeerde over Juda. Hij deed dit weliswaar onder het gezag van Nebukadnessar, maar hij zat tenminste op de troon van David.

Maar zoals we al eerder zagen had God een onverbreekbaar verbond gesloten met David, dat het David nooit zal ontbreken aan een man op de troon, (zie onder: David, koning uit de stam van Juda. ) God liegt niet! Als Zedekiah de laatste koning lijkt te zijn uit het koningshuis van David, dan moeten we kijken of God omtrent die koning of zijn nageslacht nog iets meer te vertellen heeft. We moeten zoeken naar aanwijzingen die duidelijk moeten maken of God zijn woord gebroken heeft, en zo ja, waarom? Indien God zijn woord niet gebroken heeft moeten we zien uit te zoeken hoe Hij dan zijn belofte aan David waarmaakt.

Ezechiël is een profeet die leefde tijdens dat laatste koningschap. Hij heeft hier ook verschillende dingen over gezegd en opgeschreven.

Ezechiël 17 (lezen in je eigen bijbel of druk op de knop om het in een apart venster te kunnen lezen -->)

In het eerste gedeelte legt God een raadsel en een gelijkenis voor aan het volk Israël. Het gaat zowel Israël als Juda aan. Als we alleen het raadsel en die gelijkenis lezen is het niet makkelijk te begrijpen wat de Here bedoelt, maar gelukkig heeft Hij er ook de uitleg bij gegeven. Het feit alleen al dat God dit raadsel en gelijkenis zo eerst laat vertellen door Ezechiël en er dan gelijk een uitleg bij geeft is veelbetekenend. God wil klaarblijkelijk duidelijk maken dat wanneer we dit beeld nog eens ergens tegenkomen in de één of andere vorm, we dat dan in verband met dit verhaal mogen brengen, of in ieder geval de beeldspraak kunnen begrijpen.
De verzen 1-6 worden uitgelegd in 11-14. De grote Arend met machtige vleugels is de koning van Babel: Nebukadnessar.(vs.3) Hij rukte de top van de ceder af. Het bovenste van de jonge takjes brak hij af en bracht hen naar een handelsland.


vers 12

Nebukadnessar nam er de koning (Jojakim) en de vorsten weg en voerde ze naar Babel.


vers 5, 6

Toen nam die grote arend een der spruiten van het land, plantte die in een zaaiveld, waar veel water was, zette die uit als een wilg, zodat hij uitsproot en tot een breedvertakte wijnstok werd, laaggroeiend, opdat naar hem zijn ranken gekeerd zouden zijn, en zijn wortels onder hem zouden blijven. zo werd hij tot een wijnstok, maakte takken en schoot twijgen.


vers 13

Vervolgens nam Nebukadnessar een lid van het koninklijke geslacht (Zedekiah) en sloot een verbond met hem en deed hem een eed zweren: ook nam hij de machtigen van het land weg. Zo zou het een onbeduidend koninkrijk zijn en het hoofd niet kunnen opsteken, maar het verbond moeten blijven houden om te blijven bestaan.


vers 7

Maar er was nog een andere grote arend. Dit was de Farao van Egypte.


vers 15

Zedekiah zond boden tot Egypte opdat die hem paarden en veel krijgsvolk, zou leveren.

Omdat Zedekiah het verbond dat hij gesloten had met Nebukadnessar verbrak, een verbond dat gesloten was in de naam van God, geeft God Zedekiah over aan Nebukadnessar.
Hier houd de gelijkenis op en de uitleg daarvan, maar.... God gaat nog drie verzen verder met spreken.


vers 22

"Zo zegt de Here Here: Dan zal Ik zelf van de top van de hoge ceder een twijgje nemen en dat in de grond zetten."
De Heer heeft net uitgelegd dat die top van de hoge ceder het koningshuis van Juda is.
"....van de bovenste der jonge takjes zal Ik een twijgje plukken...."
Jonge takjes van de top, moeten kinderen van de koning zijn. Een twijgje is een heel teer takje: een prinses ?!
"...en Ikzelf zal dat (twijgje) planten op een hoge en verheven berg...."
Op welke berg? Wat is die berg? Het kan geen echte berg zijn, want de Heer spreekt hier in gelijkenistaal.


vers 23

"...op de hoge berg Israëls zal Ik het planten, en het zal takken dragen, vrucht voortbrengen en tot een prachtige ceder worden."
God zal dat koningskind (dochter?) planten, en die zal takken dragen. Takken zijn vorsten (zie vs.4/12).
Het twijgje zal vrucht voortbrengen. Dat koningskind zal nakomelingen zien. De koningslijn zal gewaarborgd zijn. Het twijgje zal niet een twijgje blijven. Het zal niet na een bepaalde periode ter aarde vallen, maar het zal een machtige ceder worden. Een machtig koningshuis .
Zij "zullen weten, dat Ik de Here, de hoge boom vernederd en de nederige boom verhoogd heb, de sappige boom heb doen verdorren en de dorre heb doen uitspruiten, Ik de Here, heb het gesproken en Ik de Here zal het doen."
De hoge boom die vernederd is, is het koningshuis van Juda zoals de Here het eerder in dit hoofdstuk uitlegde. Die hoge, sappige boom -het koningshuis van Juda wat al vanaf David regeerde over Jeruzalem, de stad Gods- die boom werd door God vernederd en Hij heeft het doen verdorren. Maar een twijgje, een nakomeling van het eens zo machtige koningshuis zou door God gebruikt worden om een nieuwe machtige ceder te worden.
Waar zei God dat dat twijgje geplant zou worden? Waar zou het uitgroeien tot een machtig koningshuis?
vers 23."...op de hoge berg Israëls zal Ik het planten..." Spreekt God hier over Juda of over het andere Israël? Het koningschap is weggenomen van Juda. Het twijgje moet dus geplant worden in het Israël van de 10-stammen. Maar die 10-stammen zijn, als deze profetie wordt uitgesproken al ruim 130 jaar verdwenen en nooit meer teruggekeerd naar Kanaän.
Zou het wel Gods bedoeling zijn geweest dat er altijd iemand op de troon van David zou zitten? Naast de al eerder aangehaalde teksten spreekt Jeremia ook over dit onderwerp.


Jeremia 33:17, 20, 21

"Want zo zegt de Here. Nimmer zal het David ontbreken aan een man, die op de troon van het huis Israëls gezeten is...Indien gij mijn verbond aangaande de dag en de nacht kunt verbreken, zodat er geen dag en nacht meer zal zijn op hun tijd, dan zal ook mijn verbond met mijn knecht David verbroken worden, dat hij geen zoon meer zal hebben, die koning is op zijn troon."

Dit zijn nogal sterke opmerkingen.
Er vallen een paar dingen op aan deze teksten:

  1. God zegt: Nimmer zal het David ontbreken aan een man die op de troon gezeten is.
  2. God zegt niet dat het persé op de troon in Jeruzalem zal zijn, dus over Juda, na Salomo. God zegt dat het om een troon gaat van het huis Israëls.
  3. Dit verbond is werkelijk onverbreekbaar.

Nog even terugkomend op punt 2. In vergelijk met Jeremia 33:14 blijkt duidelijk dat de Heer hier heel duidelijk bedoeld: de troon over de 10-stammen. Bedenk dat Jeremia dit uitsprak ongeveer 130 jaar na het verdwijnen van de 10-stammen. Met deze teksten geeft God weer een stukje aan van de legpuzzel. Met elk stukje wordt het beeld duidelijker.

Jeremia leefde in de periode van de Babylonische ballingschap en kende koning Zedekiah zelfs persoonlijk. Hij wist van het einde van dit koningschap en toch geeft hij een profetie door die God hem geeft uit te spreken over de troon van David. Dat deze profetie, uitgesproken na het einde van koning Zedekiah, zo nadrukkelijk spreekt over het niet verbroken zijn van Gods beloften aan David, is natuurlijk niet toevallig. Het is alsof God duidelijk wil maken dat die belofte nog steeds vaststaat. Hoe zou die belofte dan uitgewerkt worden na Zedekiah? Hoe gaat die profetie van Ezechiël, die we net behandeld hebben (het twijgje van de ceder), hoe gaat die profetie uitgewerkt worden?

God heeft door al de eeuwen heen steeds weer mensen gebruikt om zijn plannen tot uitvoer te brengen. Wie zal dat "twijgje" gaan planten? Ezechiël sprak die profetie uit over de ceder en het twijgje. Jeremia leefde in dezelfde periode. Heeft hij daar iets mee te maken?


Jeremia

Jeremia is een heel bijzondere man. Dit blijkt uit het feit dat hij één van de drie mannen is in de hele bijbel, die geheiligd en geroepen waren voor hun geboorte. Van deze drie was Jeremia de eerste. De andere twee waren Johannes de Doper en .....Jezus Christus.

Jeremia 1:5-10

Zie speciaal vers 10 "...Ik stel u heden over de volken en de koninkrijken om uit te rukken en af te breken, om te verdelgen en te verwoesten, om te bouwen en te planten."

Jeremia was een Jood. Hij werd als profeet gesteld over Juda, maar niet over Juda alleen. Over volken en koninkrijken ! Hij was gesteld over deze koninkrijken om:

  1. "uit te rukken" of "af te breken", om "te verdelgen" of "te verwoesten",
  2. om "te bouwen" en "te planten".

God geeft Jeremia een zeer grote opdracht. Over welke volken en koninkrijken spreekt God hier? Er waren in die tijd twee volken waar God in het bijzonder bemoeienis mee had.

  1. het volk van Juda (de twee stammen)
  2. het volk van Israël (de 10-stammen)

Nogmaals voor alle duidelijkheid. Juda was in ballingschap gevoerd door Nebukadnessar naar Babel, en Israël was ongeveer 130 jaar eerder in ballingschap gevoerd naar Assyrië.

Jeremia profeteerde al voordat de Joden in ballingschap werden weggevoerd, over dit Trouweloze Juda.

Jeremia 3:6-13 (lezen in je eigen bijbel of druk op de knop om het in een apart venster te kunnen lezen -->)

We kunnen uit dit gedeelte ook duidelijk zien dat Jeremia op de hoogte is van de "twee volken". Ook weet hij waar "Afkerigheid, Israël" zich bevind..."het noorden." (vs.12.)

Verderop in dit boek moet Jeremia profeteren over Zedekiah en het koningshuis van David.
Jeremia 21:3-10 ; 22:1-9 (lezen in je eigen bijbel of druk op de knop om het in een apart venster te kunnen lezen-->).

Zedekiah zal in de macht van Nebukadnessar worden overgegeven.


Jeremia 22:6, 7

Nog eens: "Het huis van de koning van Juda is als de top van de Libanon, zijn uitgelezen ceders zullen omgehouwen worden en vernietigd worden."

Deze beeldspraak zijn we al eerder tegen gekomen in Ezechiël 17. Daar wordt in dit verband ook gesproken over planten. "Ikzelf" zegt God, "zal dat (twijgje) planten ... op de hoge berg Israëls."
We vroegen ons al af wie dit planten moest doen in de Naam des Heren?
Waar lazen we nog meer over planten? Jeremia 1:10
God had Jeremia aangesteld over de volken om o.a. ...."te planten". Maar wie moest Jeremia dan planten? Wie van het koningshuis van David moest geplant worden op de "hoge berg Israëls"? Laten we eens een stukje van het leven van Jeremia volgen.


JEREMIA'S GEVANGENSCHAP EN VRIJLATING

Jeremia moet van de Here de ene onheilsboodschap na de andere brengen aan hot volk van Juda en zijn koningen.
Jeremia 20: 7-11(lezen in je eigen bijbel of druk op de knop om het in een apart venster te kunnen lezen -->)

Hij heeft het er erg moeilijk mee. De mensen staan hem naar het leven. Er was nog een andere profeet: Uria, die door dezelfde soort prediking het leven moest geven, maar Jeremia wordt beschermd. Jeremia 26:20-24 -->

Later werd hij toch gevangen genomen.
Jeremia 37:11-21 en 38:1-13,28 -->
Zoals Jeremia geprofeteerd had werd Jeruzalem ingenomen door Nebukadnessar. Hoe dat gebeurde en wat er met Jeremia gebeurde lezen we in hoofdstuk 39:1-14 -->

Nadat hij in vrijheid is gesteld spreekt de bevelhebber van de lijfwacht van Nebukadnessar tot Jeremia en geeft hem een geschenk. Dit is op zijn zachtst gezegd een merkwaardige zaak.
Jeremia 40:1-6 -->
Deze bevelhebber ontfermt zich over Jeremia, stelt hem op vrije voeten en geeft hem een geschenk.
Als een zo hoog geplaatst persoon van de vijand zich zo bezighoud met de profeet, dan blijkt hieruit dat hij ziet dat de overwinning op Jeruzalem niet kwam omdat hij zo'n bekwaam bevelhebber was, maar omdat hij zag dat Jeremia daar een belangrijke taak in heeft gehad. Jeremia sprak weliswaar alleen de woorden Gods uit en God volvoerde zijn woord, maar Jeremia was op dat moment de verpersoonlijking van de God van Israël. Jeremia sprak, en het gebeurde. Zo brak hij het koninkrijk van Juda af, geheel volgens zijn opdracht. (Jeremia1:10)


GEDALJA EN ISMAËL

Jeremia 40:6

" zo kwam Jeremia tot Gedalja ... en bleef bij hem onder het volk dat in het land was overgebleven."

In hoofdstuk 40 vanaf vers 7 lezen we het verhaal van Gedalja die door Nebukadnessar was aangesteld tot gouverneur. Hij wordt echter vermoord door Ismaël. Ismaël vermoorde niet alleen Gedalja maar nog velen meer.

Jeremia 41:9 - 42:3. (lezen in je eigen bijbel of druk op de knop om het in een apart venster te kunnen lezen -->)

Deze Ismaël voerde de gehele rest van het volk weg en daar waren ook bij..... de dochters van de koning. En niet alleen zij, maar zo blijkt uit 42:2 ook Jeremia. Dit is een punt om even bij stil te staan. Het leek wel of we helemaal afdwaalden van Gods plan om de troon van David voort te zetten, maar nu zien we ineens dat de verhalen elkaar raken. God had gesproken over een twijgje van de top van de ceder dat weer op zich een ceder zou worden (Ez.17)
Dit twijgje wat een koningskind is, zou geplant worden op de hoge berg Israëls. Jeremia had van God die taak gekregen (Jeremia 1 : 10). En dit alles komt nu opeens bij elkaar.

Zedekiah had wel zonen, maar die zijn vermoord door Nebukadnessar.
Als er geen zonen meer zijn, dan zijn de dochters de opvolgers van de familielijn. Dit is een regel die door God zelf is ingesteld.


Numeri 27:8

"Wanneer iemand sterft zonder een zoon te hebben, dan zult gij zijn erfdeel op zijn dochter doen overgaan."
Zedekiah had wel zonen, maar die waren dood, en dat is op het gebied van erfrecht hetzelfde als geen zonen hebben.

Jeremia trekt met de dochters van de koning mee naar Egypte. God had het volk, door Jeremia, gewaarschuwd niet te gaan, maar zij verwierpen Gods raad.
(Jeremia 43:6-7)
Weer bevestigt de bijbel dat Jeremia en de dochters van de koning bij elkaar waren.

In Egypte gekomen zegt God tegen het volk, dat ze gedood zullen worden.

(Jeremia 44:14)
Allen zullen omkomen .... behalve enkele vluchtelingen.

Onder die vluchtelingen waren Jeremia en Baruch, zijn schrijver, want God had hen beiden beloofd dat ze niet bang hoefden te zijn voor hun leven.
Tegen Jeremia: "Ik ben met u om u te bevrijden." (1:18) Tegen Baruch: "Ik geef u uw leven ten buit in alle plaatsen waar gij zult heengaan." (Jeremia 45:5)

Maar er was nog een reden dat zij niet het leven lieten. Jeremia had van God een opdracht gekregen. Een deel van die opdracht was al afgewerkt (het uitrukken en afbreken van het koningshuis van Juda), maar het tweede deel, dat zoveel positiever was, had hij nog niet uitgevoerd, (het bouwen en het planten).

Ook de dochters van de koning moesten ontkomen uit Egypte, want zij waren de enige "twijgjes" die er nog over waren van de machtige "ceder", het koningshuis van David. Deze dochters, of in ieder geval één ervan, moest nog geplant worden op de "hoge berg Israëls". En dit is wat de opdracht aan Jeremia was: planten en bouwen.

We weten niet hoe Jeremia zich aan die opdracht gehouden heeft, maar we kunnen er zeker van zijn, dat wat God wil dat gedaan moet worden, ook gebeurt.

We zullen nog enkele bijbelgedeelten nader bekijken om duidelijker te maken, wat Gods plannen zijn met de troonopvolging op de troon van David.
(Jeremia 22:1-5)

Jeremia profeteert hier tegen Zedekiah. Als Zedekiah doet wat God hem voorhoudt zal alles in orde komen, maar als hij niet luistert naar het woord des Heren, dan zal dit huis -het koningshuis van Juda/David (zie 21:11)- dan zal dit huis tot een puinhoop worden.

Ezechiël profeteert over dezelfde dingen zoals we nu zullen zien.


VERHOOG WAT LAAG IS; VERLAAG WAT HOOG IS

Ezechiël 21:18-27 (Lees in je eigen bijbel of klik op de knop hiernaast -->)
Ezechiël profeteert hier over Zedekiah, wiens kroon van hem zou worden weggenomen ten tijde van de Babylonische ballingschap. "Zet af die kroon! Zo zal het niet blijven. Verhoog wat laag is; verlaag wat hoog is" (vs.26)

Die kroon is afgezet. Zedekiah stierf in de kerkers van Babel. Zijn zonen werden gedood. "Zo zal het niet blijven." Let op! Er staat niet: Dit zal niet blijven (dat koningschap). Maar er staat: "zo zal het niet blijven." De troon zal niet ophouden, maar doorgaan.
De St.V. zegt: "Ik zal verhogen die, die nederig is, en vernederen die, die hoog is." Juda zal geen koning meer hebben. Juda zal vernederd worden.

De troon van David stond in Jeruzalem. De koningen (na Salomo) regeerden over Juda. Nu zegt de profetie: Zo zal het niet blijven. Die kroon, dat koningschap, zal niet dezelfde wezen, (vs.26 St.V.)


Ezechiël 21:27 27 St.V.

"Ik zal die troon omgekeerd, omgekeerd, omgekeerd stellen."

God gaat met dat koningschap iets doen wat volledig anders is dan wat in de lijn der verwachting lag. Hij zal die troon tot drie keer toe omwerken.


27b St.V.

"Maar ook zo zal het niet blijven."
Die troon zal wéér veranderen. De troon is veranderd van Juda naar de "hoge berg Israëls". (Ez.17) Juda is daarmee vernederd en Israël (een volk in ballingschap), verhoogd door het verkrijgen van het koningschap op de troon van David. Hoe dat verder gaat met het koningschap "op de hoge berg Israëls" is in de bijbel, volgens mij, niet terug te vinden. Wel geeft Ezechiël 21:27 aan dat die troon zo ook niet zal blijven. Want als Hij komt, die er recht op heeft, dan zal het koningschap wéér omgewerkt worden.

Wie is dat: Hij die er recht op heeft?


Genesis 49:10

"De scepter zal van Juda niet wijken, noch de heersersstaf tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en hem zullen de volken gehoorzaam zijn."


Jeremia 23:5-6

"Zie de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat Ik aan David een rechtvaardige Spruit zal verwekken, die zal als koning regeren en verstandig handelen, die zal recht en gerechtigheid doen in het land. In Zijn dagen zal Juda behouden worden en Israël veilig wonen; en dit is zijn naam, waarmede men Hem zal noemen: De Here onze gerechtigheid."

Dan zal het gebeuren, dat Jezus op de troon van zijn vader David zal zitten.

Lucas 1:32-33

"...en gij zult Hem de naam Jezus geven. Deze zal groot zijn en Zoon des Allerhoogsten genoemd worden, en de Here zal Hem de troon van zijn vader David geven, en Hij zal als koning over het huis van Jacob heersen tot in eeuwigheid, en zijn koningschap zal geen einde nemen."

Als we ons realiseren wat we net gelezen hebben, dan moet de conclusie toch overduidelijk zijn, dat er ergens op deze wereld een koningshuis is, die afstammelingen zijn van Juda. Want "de scepter zal van Juda niet wijken, noch de heersersstaf tussen zijn voeten, totdat Silo komt."


DE HOGE BOOM VERNEDERD.
DE LAGE VERHOOGD

Ezechiël 21:18-27 (Lees in je eigen bijbel of klik op de knop hiernaast -->)

De woorden "een puinhoop, een puinhoop, een puinhoop" worden in de King James vertaald met : "Overturn, overturn, overturn." Dit betekent omwerken. God zal dus de troon tot drie keer toe omwerken, totdat wat laag was, hoog is.
De troon moet overgeplant en opnieuw gebouwd worden. Het raadsel en de gelijkenis uit Ezechiël 17 hebben het daar o.a. over. Het raadsel dekt het eerste deel van Jeremia's opdracht. Het tweede deel vertelt dat een prinses, een dochter van Zedekiah -het twijgje van de top van de ceder- geplant zal worden op de hoge (verhoogde) berg Israëls. Jeremia moet dat gaan uitvoeren (Jeremia1:10). Hij heeft dit ongetwijfeld gedaan op Gods aanwijzingen. God heeft hem laten zien waar dit volk Israël zich bevond. Maar ook aan ons geeft God vingerwijzingen waar het volk Israël zich bevindt, met name in de eindtijd, dat is de tijd vlak voor Jezus' wederkomst. Straks gaan we daar wat dieper op in.

Jeremia kreeg dus de opdracht om een koninkrijk te bouwen en te planten. (Jeremia1:10). En God gaf hem die opdracht, zodat waargemaakt werd, wat al aan Juda beloofd was, en wat later aan David bevestigd werd. Het zou David nooit ontbreken aan een man op de troon. Als dit zo is, -en het is zo, want God liegt niet- dan moet het koningshuis van Juda koningen blijven voortbrengen. De enigen die nog in leven en vrij waren van het koningshuis van Juda, waren de dochters van Zedekiah. En Jeremia is het laatst gezien (bijbelse geschiedenis) met deze dochters van Zedekiah. (Jeremia 41:10 en Jeremia 43:5-7)

Dat het gaat om deze dochters van de koning, blijkt zonneklaar uit Ezechiël 17, het hoofdstuk dat gaat over Jojakim en Zedekiah, maar dat verder gaat met de verzen 22-24, het verhaal van het twijgje dat weer een ceder wordt.

Zoals we al eerder zagen, zal dit twijgje van de top van de ceder -een prinses van het regerende koningshuis- afgebroken worden (uit dat koningshuis gehaald worden) en op de hoge berg Israëls geplant worden. Daar zal ze weer een koningshuis worden en zo over Israël regeren.
Israël was toen al meer dan 130 jaar uit het land Kanaän en zelfs al tientallen jaren weg uit Assyrië.


CONCLUSIE:

God heeft gezegd dat het David nimmer -dat is nooit, zelfs niet voor één genera!ie zal ontbreken aan een man op de troon van HET HUIS ISRAËLS. Dat staat vast. Verder weten we dat God een dochter van de koning zal planten in Israël, en dat Jeremia die opdracht gekregen heeft. God zal verlagen wat hoog is en verhogen wat laag is. Juda is verlaagd, het heeft geen koning meer en Israël is verhoogd en heeft nu zowel het eerstgeboorterecht met zijn materiële beloften, als de scepter, de koninklijke waardigheid, de troon van David.
Israël was al die tijd van zijn ballingschap in Assyrië zonder koning geweest, maar vanaf het geplante twijgje zal er weer een vorst zijn die dit volk regeert.
Al is in de bijbelse geschiedenis, volgens mij, niets terug te vinden van een voortzetting van de troon, toch moet die er geweest zijn, gezien de profetieën en gezien het feit dat God niet liegt of zijn woord breekt. Dat er verder niets meer te vinden is in de bijbelse geschiedenis, d.w.z. in de neergeschreven geschiedenis, komt omdat God hen van voor zijn aangezicht had weggedaan. (2 Koningen 17:18)
Toch heeft Hij zijn voorzorgen genomen dat dit volk niet totaal verdwijnt, maar in de bijbelse geschiedenis gaan ze pas weer een rol spelen ten tijde van Jezus' wederkomst.


Waar is Israel?


Jeremia moest de (profetische) woorden naar het NOORDEN roepen.


Jeremia 3:11-12

11 En de Here zeide tot mij: Afkerigheid, Israel, heeft zich gerechtvaardigd boven Trouweloze, Juda.
12 Ga heen en roep deze woorden uit naar het Noorden en zeg: Keer weder, Afkerigheid, Israel, luidt het woord des Heren, Ik zal u niet donker aanzien, want Ik ben genadig, luidt het woord des Heren, Ik zal niet altoos blijven toornen.


Jeremia 3:18

18 In die dagen zal het huis van Juda naar het huis van Israel gaan, en zij zullen tezamen uit het Noorderland komen naar het land dat Ik aan uw vaderen ten erfdeel gegeven heb.

Als Jezus terugkomt, zal het huis van Juda naar het huis van Israël gaan en zij zullen samen uit het NOORDERLAND komen.

Zonen van Efraïm (Israël), zullen dan uit het WESTEN komen.


Hosea 11:8, 10

8 Hoe zou Ik u prijsgeven, Efraim, u overleveren, Israel?... 10 Zij zullen achter de Here aan gaan, als een leeuw zal Hij brullen. Wanneer Hij brult, dan zullen zonen uit het westen bevend komen.

In het laatst der dagen zullen de Israëlieten door de Heer uit het NOORDEN worden gehaald en Hij zal hen verzamelen van de uiteinden der aarde.


Jeremia 30:24b

"in het laatst der dagen zult gij dat inzien."


Jeremia 31:1,7-10

"1 Te dien tijde, luidt het woord des Heren, zal Ik voor alle geslachten van Israel tot een God zijn en zullen zij Mij tot een volk zijn."

"7 Want zo zegt de Here: Jubelt van vreugd over Jakob, juicht om het hoofd der volkeren, verkondigt, looft en zegt: de Here heeft zijn volk verlost, het overblijfsel van Israel.
8 Zie, Ik breng hen uit het land van het noorden en verzamel hen van de einden der aarde; onder hen blinden en lammen, zwangeren en barenden tezamen; in een grote schare zullen zij hierheen terugkeren.
9 Onder geween zullen zij komen en onder smeking zal Ik hen leiden; Ik zal hen voeren naar waterbeken op een effen weg, waarop zij niet struikelen. Want Ik ben Israel tot een vader, en Efraim, die is mijn eerstgeborene.
10 Hoort het woord des Heren, o volken, verkondigt het in verre kustlanden en zegt: Hij, die Israel verstrooide, zal het verzamelen en het behoeden als een herder zijn kudde."

Jesaja 49 begint met: "Hoort naar Mij, gij KUSTLANDEN, gij natiën in de VERTE". "Kustlanden" wordt ook wel vertaald met "eilanden".

Israël zal zich dus aan het einde der tijden in landen bevinden, die ten NOORDEN en het WESTEN liggen van Jeruzalem. De troon van David, die overgeplant is door Jeremia, zal door God bewaard worden tot aan Jezus wederkomst. Die troon zal tot die tijd voortgezet worden in één of meerdere kustlanden of eiland(en) ten Noorden en/of ten Westen van Jeruzalem.

Landen met kusten moeten zich de woorden van God over Israël in het bijzonder aantrekken. Want zij zouden wel eens een belangrijke plaats kunnen innemen in de profetieën. We moeten ons ook bedenken dat aan Efraïm beloofd was, dat hij een volheid, of gemeenschap van volken zou worden. En dat Manasse ook een groot volk zou worden.

In het volgende deel zullen we het nog kort hebben over hoe het twee-stammenrijk Juda in ballingschap wordt gevoerd en weer terug keert.

Verder gaan we het uitgebreid hebben over:

De relatie: Israël - Gemeente (kerk)

Ga door naar deel 3 van IsraelGa terug naar deel 1 van Israel

1 Samuël 8:7-9

"7 De Here zeide tot Samuel: Luister naar het volk, in alles wat zij tot u zeggen, want niet u hebben zij verworpen, maar Mij hebben zij verworpen, dat Ik geen koning over hen zou zijn. 8 Juist zoals zij gedaan hebben van de dag af, toen Ik hen uit Egypte leidde, tot op de huidige dag, dat zij Mij hebben verlaten en andere goden gediend, zo doen zij nu ook tegen u. 9 Nu dan, luister naar hen, maar waarschuw hen ernstig en zeg hun aan, hoe het optreden zal zijn van de koning die over hen regeren zal."

2 Samuël 2:10

"10 Isboset, de zoon van Saul, was veertig jaar oud, toen hij koning werd over Israel, en hij regeerde twee jaar. Slechts het huis van Juda volgde David."

Jeremia 23:5-8

"5 Zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat Ik aan David een rechtvaardige Spruit zal verwekken; die zal als koning regeren en verstandig handelen, die zal recht en gerechtigheid doen in het land. 6 In zijn dagen zal Juda behouden worden en Israel veilig wonen; en dit is zijn naam, waarmede men hem zal noemen: de Here onze gerechtigheid. 7 Daarom zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat men niet meer zal zeggen: Zo waar de Here leeft, die de Israelieten uit het land Egypte heeft doen optrekken, maar veeleer: 8 Zo waar de Here leeft, die het nageslacht van het huis Israels heeft doen optrekken en die het heeft doen komen uit het Noorderland en uit al de landen waarheen Hij hen verdreven had; en zij zullen op hun eigen grond wonen.

Daniël 7:13,14,27

"13 Ik bleef toekijken in de nachtgezichten en zie, met de wolken des hemels kwam iemand gelijk een mensenzoon; hij begaf zich tot de Oude van dagen, en men leidde hem voor deze; 14 en hem werd heerschappij gegeven en eer en koninklijke macht, en alle volken, natien en talen dienden hem. Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet zal vergaan, en zijn koningschap is een, dat onverderfelijk is. 27 En het koningschap, de macht en de grootheid der koninkrijken onder de ganse hemel zal gegeven worden aan het volk van de heiligen des Allerhoogsten: zijn koningschap is een eeuwig koningschap, en alle machten zullen het dienen en gehoorzamen."

Psalmen 110:1

"1 Van David. Een psalm. Aldus luidt het woord des Heren tot mijn Here: Zet u aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden gelegd heb als een voetbank voor uw voeten."

Hebreeën 10:12-13

"12 deze echter is, na een offer voor de zonden te hebben gebracht, voor altijd gezeten aan de rechterhand van God, 13 voorts afwachtende, totdat zijn vijanden gemaakt worden tot een voetbank voor zijn voeten."

Lucas 19:12

12 Hij zeide dan: Een man van hoge geboorte trok naar een ver land om voor zich de koninklijke waardigheid in ontvangst te nemen en [daarna] terug te keren.

Efeziërs 2:21-22

"21 In Hem wast elk bouwwerk, goed ineensluitend, op tot een tempel, heilig in de Here, 22 in wie ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest."

2 Kronieken 13:4-5

"4 Toen ging Abia staan op de berg Semaraim, in het gebergte van Efraim, en zeide: Hoort naar mij, Jerobeam en geheel Israel! 5 Is het u niet bekend, dat de Here, de God van Israel, het koningschap over Israel voor altijd aan David gegeven heeft, aan hem en aan zijn zonen, een zoutverbond?"

2 Koningen 17:16-18

"16 Zij hadden al de geboden van de Here, hun God, verlaten en zich gegoten beelden gemaakt, twee kalveren; ook hadden zij gewijde palen gemaakt, en zich neergebogen voor het gehele heer des hemels en de Baal gediend. 17 Voorts hadden zij hun zonen en dochters door het vuur doen gaan, waarzeggerij en wichelarij gepleegd en zich verkocht om te doen wat kwaad is in de ogen des Heren en Hem daardoor te krenken. 18 Daarom was de Here zeer vertoornd geworden op Israel en had hen van voor zijn aangezicht verwijderd: niets bleef er over dan alleen de stam van Juda."

Jeremia 29:4,10

"4 Zo zegt de Here der heerscharen, de God van Israel, tot al de ballingen die uit Jeruzalem naar Babel in ballingschap zijn weggevoerd: 10 Want zo zegt de Here: Neen, als voor Babel zeventig jaren voorbij zullen zijn, dan zal Ik naar u omzien en mijn heilrijk woord aan u in vervulling doen gaan door u naar deze plaats terug te brengen."

Jeremia 1:10

"10 merk op, Ik stel u heden over de volken en de koninkrijken om uit te rukken en af te breken, om te verdelgen en te verwoesten, om te bouwen en te planten."

Jeremia 43:6-7

"6 de mannen, de vrouwen en de kinderen, de dochters van de koning en al de mensen die Nebuzaradan, de bevelhebber van de lijfwacht, bij Gedalja, de zoon van Achikam, de zoon van Safan, had achtergelaten, ook de profeet Jeremia en Baruch, de zoon van Neria, 7 en zij trokken naar het land Egypte, want zij luisterden niet naar de stem des Heren; en zij kwamen tot aan Tachpanches."

Jeremia 44:14

"14 en van het overblijfsel van Juda, dat gegaan is om daar te verblijven in het land Egypte, zal niemand ontkomen en ontsnappen, namelijk om terug te keren naar het land van Juda, waarop zij hun hart hebben gezet om daar te wonen, want zij zullen er niet terugkeren, behalve enkele vluchtelingen."

Jeremia 22:1-5

"1 De Here zeide aldus: Daal af naar het huis van de koning van Juda en spreek daar dit woord en zeg: 2 hoor het woord des Heren, o koning van Juda, die op de troon van David gezeten zijt, gij, uw dienaren en uw volk, die door deze poorten binnenkomt; 3 zo zegt de Here: doet recht en gerechtigheid, bevrijdt de beroofde uit de macht van de verdrukker, doet vreemdeling, wees en weduwe schade noch geweld aan en vergiet geen onschuldig bloed op deze plaats. 4 Want indien gij dit nauwgezet doet, dan zullen door de poorten van dit huis koningen binnengaan, die gezeten zijn op de troon van David, rijdende in wagens en op paarden, hij zelf met zijn dienaren en zijn volk; 5 maar indien gij naar deze woorden niet hoort, heb Ik gezworen bij Mijzelf, luidt het woord des Heren, dat dan dit huis tot een puinhoop zal worden."

Jeremia 41:10

"10 Daarop voerde Jismael de gehele rest van het volk, die in Mispa was, gevankelijk weg, de dochters van de koning..."

Jeremia 43:5-7

"5 maar Jochanan, de zoon van Kareach, en al de legeroversten namen het gehele overblijfsel van Juda, hen die van alle volken waarheen zij verstrooid waren geweest, teruggekeerd waren om in het land van Juda te verblijven: 6 de mannen, de vrouwen en de kinderen, de dochters van de koning en al de mensen die Nebuzaradan, de bevelhebber van de lijfwacht, bij Gedalja, de zoon van Achikam, de zoon van Safan, had achtergelaten, ook de profeet Jeremia en Baruch, de zoon van Neria,"

2 Koningen 17:18

"Daarom was de Here zeer vertoornd geworden op Israel en had hen van voor zijn aangezicht verwijderd: niets bleef er over dan alleen de stam van Juda."