De gelijkenis van het net
De tweede gelijkenis met betrekking tot het Koninkrijk der hemelen die door Jezus wordt uitgelegd is de gelijkenis van het net.
Mattheüs 13:47-52
"47 Evenzo is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een sleepnet, neergelaten in de zee, dat allerlei bijeenbrengt. 48 Wanneer het vol is, haalt men het op de oever, en zet zich neer en verzamelt het goede in vaten, doch het ondeugdelijke werpt men weg. 49 Zó zal het gaan bij de voleinding der wereld. De engelen zullen uitgaan om de bozen uit het midden der rechtvaardigen af te zonderen, 50 en zij zullen hen in de vurige oven werpen; daar zal het geween zijn en het tandengeknars.
51 Hebt gij dit alles verstaan? Zij zeiden tot Hem: Ja. 52 Hij zeide tot hen: Daarom is iedere schriftgeleerde, die een discipel geworden is van het Koninkrijk der hemelen, gelijk aan een heer des huizes, die uit zijn voorraad nieuwe en oude dingen te voorschijn brengt."
Met de kennis die we op deden door het bestuderen van de gelijkenis van het ‘goede zaad en het onkruid in de akker’, kunnen we al een paar dingen begrijpen als we deze gelijkenis van het net lezen.
Jezus spreekt over de zee. Waar sprak hij over in de gelijkenis ‘goede zaad en het onkruid in de akker’ die vergelijkbaar is?
De zee is vergelijkbaar met de akker.
Wat is vergelijkbaar met de ondeugdelijke vis? Het onkruid.
Hoe zit het met de goede vis? Dat zijn de kinderen van het Koninkrijk.
Het net dat in de zee werd neergelaten? De oogst.
De vissers worden niet vermeld, maar ze moeten er zijn, met wie kunnen we ze vergelijken? De engelen.
In deze gelijkenis zien we dezelfde structuur als in de gelijkenis van het ‘goede zaad en het onkruid in de akker’. De engelen zullen uitgaan om de bozen te scheiden van de rechtvaardigen en de bozen te gooien in de vurige oven.
Dit zijn twee gelijkenissen met dezelfde betekenis.
De eerste gelijkenis, die van het onkruid in de akker’, is de eerste van zes gelijkenissen. De laatste gelijkenis van de zee is de gelijkenis van het net. Is het redelijk om te denken dat de gelijkenissen ertussen een totaal andere boodschap hebben? De eerste en de laatste gelijkenis gaan niet over ons, christenen. Is het logisch dat de andere gelijkenissen het over ons, christenen, hebben?
Ik denk het niet. Maar je hoeft mij niet te geloven. Laten we luisteren naar God. Hij spreekt tot ons door Zijn Woord, de bijbel. Wanneer we Gods diepere gevoelens en gedachten willen begrijpen, moeten we Zijn Woord bestuderen.
Jezus legde uit, zoals we in Lucas 4:43 lezen, dat Hij door God gezonden was om het evangelie van het Koninkrijk van God te prediken. Dan moet dat een belangrijke boodschap zijn. Belangrijk genoeg om dit onderwerp te bestuderen, zelfs wanneer wij, christenen, niet in deze gelijkenissen, die spreken van het Koninkrijk van God, genoemd worden.
We hebben een aantal verzen in Openbaring gelezen, we zagen daar dat we wel iets te maken hebben met het Koninkrijk van God. Er zijn vele andere verzen die uitleggen dat we niet opzij worden gezet. We zullen die verzen later te bestuderen. We moeten niet teleurgesteld zijn als we niet het belangrijkste onderwerp in de gelijkenissen zijn. Belangrijker is dat we kunnen zien en begrijpen wat God wil dat we vertellen over Zijn Koninkrijk.
De gelijkenis van de pachters
In de gelijkenis van het onkruid in de akker hebben we gezien, dat de christenen niet de ‘kinderen van het Koninkrijk’ zijn. Wie ze wel zijn is nog niet duidelijk geworden.
In de gelijkenis van de pachters wordt niet gesproken over ‘de kinderen van het Koninkrijk’. Hier wordt gesproken over ‘een volk, dat de vruchten opbrengt’. Worden hier wel de christenen bedoeld? Of is dat volk een ander volk dan de gemeente?
Laten we deze gelijkenis maar eens lezen.
Mattheüs 21:33-45
"33 Hoort een andere gelijkenis.
Er was een heer des huizes, die een wijngaard plantte, en er een heg omheen zette, en er een wijnpers in groef en een toren bouwde; en hij verhuurde die aan pachters en ging buitenslands. 34 Toen nu de tijd der vruchten naderde, zond hij zijn slaven naar die pachters om zijn vruchten in ontvangst te nemen. 35 Maar de pachters grepen zijn slaven, sloegen de ene, doodden de andere en stenigden een derde. 36 Hij zond weder andere slaven, nog meer dan eerst, en zij behandelden hen op dezelfde wijze. 37 Ten laatste zond hij zijn zoon tot hen, zeggende: Mijn zoon zullen zij ontzien. 38 Maar toen de pachters de zoon zagen, zeiden zij tot elkander: Dit is de erfgenaam, komt, laten wij hem doden om zijn erfenis aan ons te brengen. 39 En zij grepen hem en wierpen hem buiten de wijngaard en doodden hem. 40 Wanneer nu de heer van de wijngaard komt, wat zal hij met die pachters doen? 41 Zij zeiden tot Hem: Een kwade dood zal hij die kwaden doen sterven en de wijngaard zal hij verhuren aan andere pachters, die hem de vruchten op tijd zullen afleveren. 42 Jezus zeide tot hen: Hebt gij nooit gelezen in de Schriften:
De steen, die de bouwlieden afgekeurd hadden,
deze is tot een hoeksteen geworden; van de Here is dit geschied, en het is wonderlijk in onze ogen?
43 Daarom, Ik zeg u, dat het Koninkrijk Gods van u zal weggenomen worden en het zal gegeven worden aan een volk, dat de vruchten daarvan opbrengt. 44 [En wie op deze steen valt, zal verpletterd worden, en op wie hij valt, die zal hij vermorzelen.] 45 En toen de overpriesters en de Farizeeën zijn gelijkenissen hadden gehoord, begrepen zij, dat Hij hen bedoelde."
Het is in deze gelijkenis niet zo moeilijk om te zien wie wie is. De wijngaard was door God verhuurd aan de pachters, maar zij droegen de vruchten niet af aan de eigenaar.
God, de eigenaar van het land, zond zijn slaven om de opbrengst op te halen, maar zij werden gedood.
Zijn die slaven hier de engelen?
Nee, want engelen kunnen niet gedood worden. Deze slaven waren de profeten.
Jezus zegt:
"37 Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt, wie tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert, en gij hebt niet gewild."
Zij doodden niet alleen de profeten, maar zij doodden zelfs de grootste profeet die er ooit geleefd heeft, de Zoon van de Landeigenaar.
Tot wie sprak Jezus in deze gelijkenis?
Hij sprak tot de Joden. Speciaal tegen de leidende priesters en Pharizeeën, zoals ze zelf ook begrepen.
Wat was de straf voor het niet trouw zijn aan de landeigenaar?
Mattheüs 21:43
‘Daarom, Ik zeg u, dat het Koninkrijk Gods van u zal weggenomen worden en het zal gegeven worden aan een volk, dat de vruchten daarvan opbrengt.’
In de parallel gelijkenis in Lucas 20 antwoorden zij: Dat nooit! (Lucas 20:16).
Zij begrepen wat Jezus hun vertelde. Zij wisten ook wat Paulus later schreef aan de Romeinen.
Romeinen 9:4
"4 immers, zij zijn Israëlieten, hunner is de aanneming tot zonen en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften;"
Het Koninkrijk van God was aan hen beloofd.
Maar het Koninkrijk zal van hen worden weggenomen.
Aan wie zal het Koninkrijk worden gegeven?
Zeggen we nu makkelijk: Aan ons? Of zijn we al wat voorzichtiger geworden?
We moeten nog wat meer graven om een antwoord op die vraag te vinden.
De gelijkenis van de koninklijke bruiloft
We hebben gezien, dat Jezus in gelijkenissen sprak tegen de Joden. Zij begrepen niet alles van wat Hij vertelde, maar toen Hij vertelde dat het Koninkrijk van God zou worden weggenomen van de pachters, was het volkomen duidelijk voor hen. Hij bedoelde hen. Zij wisten heel goed dat zij bestemd waren om aangenomen te worden als zonen van God.
Ook de gelijkenis van van de koninklijke bruiloft spreekt hierover.
Mattheüs 22:1-14
1 En Jezus antwoordde en sprak wederom in gelijkenissen tot hen en zeide:
2 Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een koning, die voor zijn zoon een bruiloft aanrichtte.
3 En hij zond zijn slaven uit om de ter bruiloft genodigden te roepen, doch zij wilden niet komen.
4 Wederom zond hij andere slaven uit, met de boodschap: Zegt de genodigden: Zie, ik heb mijn maaltijd bereid, mijn ossen en gemeste beesten zijn geslacht en alles is gereed; komt tot de bruiloft.
5 Maar zij sloegen er geen acht op en gingen heen, de een naar zijn akker, de ander naar zijn zaken.
6 De overigen grepen zijn slaven, en zij mishandelden en doodden hen.
7 En de koning werd toornig, en hij zond zijn legers uit en verdelgde die moordenaars en stak hun stad in brand.
8 Toen zeide hij tot zijn slaven: De bruiloft is wel gereed, maar de genodigden waren het niet waard.
9 Gaat daarom naar de kruispunten der wegen en nodigt allen, die gij aantreft tot de bruiloft.
10 En die slaven gingen naar de wegen en verzamelden allen, die zij aantroffen, zowel slechten als goeden. En de bruiloftszaal werd vol met hen, die aanlagen.
11 Toen de koning binnentrad om hen, die aanlagen, te overzien, zag hij daar iemand, die geen bruiloftskleed aanhad.
12 En hij zeide tot hem: Vriend, hoe zijt gij hier gekomen zonder bruiloftskleed? En hij verstomde.
13 Toen zeide de koning tot de bedienden: Bindt hem aan handen en voeten en werpt hem uit in de buitenste duisternis; daar zal het geween zijn en het tandengeknars.
14 Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.
Zoals we al eerder hebben gezien is het van groot belang zorgvuldig te lezen. Wat staat er precies? Maar het is ook goed om eventuele parallelle bijbelgedeelten er bij te zoeken. Laten we eerst eens kijken waar we in de bijbel teksten kunnen vinden die over dezelfde dingen gaan? Waar kunnen we teksten vinden die over deze bruiloft spreken?
Er wordt over de bruiloft van het Lam gesproken in Openbaring 19
Openbaring 19:6-10
6 En ik hoorde als een stem van een grote schare en als een stem van vele wateren en als een stem van zware donderslagen, zeggende: Halleluja! Want de Here, onze God, de Almachtige, heeft het koningschap aanvaard.
7 Laten wij blijde zijn en vreugde bedrijven en Hem de eer geven, want de bruiloft des Lams is gekomen en zijn vrouw heeft zich gereedgemaakt; 8 en haar is gegeven zich met blinkend en smetteloos fijn linnen te kleden, want dit fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heiligen.
9 En hij zeide tot mij: Schrijf, zalig zij, die genodigd zijn tot het bruiloftsmaal des Lams. En hij zeide tot mij: Dit zijn de waarachtige woorden van God.
10 En ik wierp mij neder voor zijn voeten om hem te aanbidden, maar hij zeide tot mij: Doe dit niet! Ik ben een mededienstknecht van u en uw broederen, die het getuigenis van Jezus hebben; aanbid God! Want het getuigenis van Jezus is de geest der profetie.
vs.7 ...de bruiloft des Lams is gekomen...
vs.9 ...zalig zij, die genodigd zijn tot het bruiloftsmaal des Lams.
Wanneer zal de bruiloft gevierd worden?
Nadat gebeurd is wat in vers 6b staat: de Here, onze God, de Almachtige, heeft het koningschap aanvaard.
Dus, nadat God, de Almachtige, het koningschap heeft aanvaard, zal de bruiloft gevierd worden.
Hen die zeker willen weten dat Jezus de bruidegom is moeten Mattheüs 9:14-15, maar lezen.
Terug naar de gelijkenis van het koninklijke bruiloftsfeest.
Als de zoon, die de bruidegom is, Jezus is, dan is de Koning God de Vader.
God zend zijn slaven uit om de genodigden te roepen.
Wie zijn die slaven?
We lezen weer Mattheüs 23:37
Mattheüs 23:37
37 Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt, wie tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert, en gij hebt niet gewild.
Wat is de bijbel toch nauwkeurig! We kunnen al de antwoorden op onze vragen vinden. Niet altijd even gemakkelijk, maar het is mogelijk.
In die andere gelijkenis lazen we:
Mattheüs 21:3737 Ten laatste zond hij zijn zoon tot hen, zeggende: Mijn zoon zullen zij ontzien.
Zij ontzagen Hem niet!
Johannes 1:11
11 Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen.
Ze hebben ook Hem gedood.
We kunnen in de eerste groep genodigden de Joden herkennen.
Wie zijn dan de tweede groep mensen die uitgenodigd werden?
Algemeen wordt aangenomen, dat dit de heidenen zijn, die later de Nieuw Testamentische gelovigen werden genoemd.
Maar is dit juist?
Lange tijd heb ik zelf geloofd dat ik tot die tweede groep genodigden hoorde, maar, hoe meer details ik zag, die niet klopte met het totaal beeld van Gods handelen, hoe meer ik ’olie’ nodig had om die vastgeroeste vooronderstellingen los te laten.
Ik las deze gelijkenis vanaf vers 1 tot 5, en wat daarna kwam las ik als volgt:
6 De overigen grepen zijn slaven, en zij mishandelden en doodden hen.
8 Toen zeide hij tot zijn slaven: De bruiloft is wel gereed, maar de genodigden waren het niet waard.
9 Gaat daarom naar de kruispunten der wegen en nodigt allen, die gij aantreft tot de bruiloft.
Zie je hoe ik het las?
Natuurlijk las ik vers 7 wel, maar het zei me niets. Het werd gewoon geblokkeerd in mijn verstand. Toch was dat vers er wel. Het staat er nog steeds.
Mattheüs 22:7
7 En de koning werd toornig, en hij zond zijn legers uit en verdelgde die moordenaars en stak hun stad in brand.
Nadat de Israëlieten de profeten hadden gedood en uiteindelijk de Zoon, werd de Koning toornig.
De bijbel spreekt verschillende keren van een dag van toorn. We zullen er een paar gedeelten van lezen.
Jesaja 13:9-13
9 Zie, de dag des Heren komt, meedogenloos, met verbolgenheid en brandende toorn, om de aarde tot een woestenij te maken en haar zondaars van haar te verdelgen.
10 Want de sterren en de sterrenbeelden des hemels doen hun licht niet stralen, de zon is bij haar opgang verduisterd en de maan laat haar licht niet schijnen.
11 Dan zal ik aan de wereld het kwaad bezoeken en aan de goddelozen hun ongerechtigheid, en Ik zal de trots der overmoedigen doen ophouden en de hoogmoed der geweldenaars vernederen.
12 Ik zal de stervelingen zeldzamer maken dan gelouterd goud en de mensen dan fijn goud van Ofir.
13 Daarom zal Ik de hemel doen wankelen en de aarde zal bevend van haar plaats wijken door de verbolgenheid van de Here der heerscharen, ten dage van zijn brandende toorn.
En een stukje uit het Nieuwe Testament.
Openbaring 6:12-17
12 En ik zag, toen Hij het zesde zegel opende, en daar geschiedde een grote aardbeving en de zon werd zwart als een haren zak en de maan werd geheel als bloed.
13 En de sterren des hemels vielen op de aarde, gelijk een vijgeboom zijn wintervijgen laat vallen, wanneer hij door een harde wind geschud wordt.
14 En de hemel week terug als een boekrol, die wordt opgerold, en alle berg en eiland werd van zijn plaats gerukt.
15 En de koningen der aarde en de groten en de oversten over duizend en de rijken en de machtigen en iedere slaaf en vrije verborgen zich in de holen en de rotsen der bergen;
16 en zij zeiden tot de bergen en tot de rotsen: Valt op ons en verbergt ons voor het aangezicht van Hem, die gezeten is op de troon, en voor de toorn van het Lam;
17 want de grote dag van hun toorn is gekomen en wie kan bestaan?
Er zal, vlak voordat Jezus terugkomt, een dag (of periode) zijn van Gods toorn. Deze dag wordt ook genoemd: ‘dag van de Here’. Het is het begin van de laatste dag van Gods handelen met mensen op deze aarde. Het is het begin van de laatste duizend jaar van deze aarde.
Over deze tijd heeft Lucas ook geschreven. Het speciale is, dat die verzen weer zo goed aansluiten bij Mat.22:7 (het leger dat de stad verbrandt).
Lucas 21:20-28
20 Zodra gij nu Jeruzalem door legerkampen omsingeld ziet, weet dan, dat zijn verwoesting nabij is.
21 Laten dan die in Judea zijn, vluchten naar de bergen, en die binnen de stad zijn, de wijk nemen, en die op het land zijn, er niet binnengaan, 22 want dit zijn de dagen van vergelding, waarin alles wat geschreven is, in vervulling gaat.
23 Wee de zwangeren en de zogenden in die dagen! Want er zal grote nood zijn over het land en toorn over dit volk, 24 en zij zullen vallen door de scherpte des zwaards en als gevangenen weggevoerd worden onder alle heidenen, en Jeruzalem zal door heidenen vertrapt worden, totdat de tijden der heidenen zullen vervuld zijn.
25 En er zullen tekenen zijn aan zon en maan en sterren, en op de aarde radeloze angst onder de volken vanwege het bulderen van zee en branding, 26 terwijl de mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen, die over de wereld komen. Want de machten der hemelen zullen wankelen.
27 En dan zullen zij de Zoon des mensen zien komen op een wolk, met grote macht en heerlijkheid.
28 Wanneer deze dingen beginnen te geschieden, richt u op en heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing genaakt.
Als we dit gedeelte vergelijken met Mattheüs 24, zien we dat dit hele gedeelte gaat over de laatste paar jaar voordat Jezus terugkomt.
De dag, dat de Vader van de bruidegom toornig zal zijn en zijn legers stuurt om die moordenaars en hun stad te verbranden, zal zijn als Jezus terugkomt op de wolken, zoals we net hebben gelezen.
De logische conclusie is, dat vers 7 van Mattheüs 22 nog vervuld moet worden.
Helaas zal Jeruzalem nog aangevallen worden, maar er is ook hoop.
Natuurlijk weet ik, dat Jeruzalem verwoest is in 70 na Christus. Maar wat daar gebeurde is niet hetzelfde als wat er in Lucas beschreven staat. De komst van de Heer op de wolken is gekoppeld aan een omsingeld Jeruzalem.
Nu we gezien hebben, dat vers 7 geen geschiedenis is, maar nog onvervulde profetie, moeten we kunnen zien,dat de verzen 8-10 niets met ons -christenen- van doen hebben. Zo is het toch?
Deze verzen leggen uit wat er zal gebeuren in het duizendjarig vrederijk.
Er zijn veel dingen, in deze gelijkenis, die we niet hebben besproken. De bruiloftsklederen, de bruid -de vrouw van het Lam- en natuurlijk de tweede groep genodigden. Wie zijn zij?
Eerst maar weer eens een samenvatting.
Toen we de eerste gelijkenis, over het onkruid, bestudeerden, leerden we, dat de christenen niet genoemd worden in die gelijkenis. Wie de kinderen van het Koninkrijk zijn werd nog niet duidelijk.
Bij het bestuderen van de de gelijkenis van de pachters, leerden we, dat Jezus tegen de Joden sprak en hen zei, dat het koninkrijk van hen zou worden afgenomen, hoewel zij oorspronkelijk bedoeld waren om tot zonen te worden aangenomen. Het in die gelijkenis genoemde volk, dat de vruchten opbrengt, blijkt ook niet de gemeente te zijn. Ook nu is het nog niet duidelijk wie dat volk dan wel is.
Toen we de gelijkenis van het koninklijke bruiloftsmaal bestudeerden, hebben we gezien, dat de Joden, hoewel zij genodigd waren, de bruiloftszaal niet binnen gingen. We zagen ook, dat wij, christenen, niet genoemd werden in die gelijkenis. Wie de tweede groep genodigden zijn is ook nu nog niet duidelijk geworden.
Hoewel wij, christenen, blijkbaar niet het hoofdonderwerp in de gelezen gelijkenissen zijn, moeten we toch het Koninkrijk van God blijven zoeken. Precies zoals Jezus ons dat gebood te doen. Veel van Gods uitspraken zijn universeel, bij voorbeeld de tien geboden, maar ook deze aanmoediging om het Koninkrijk van God te zoeken.
Huiswerk voor hen die uit willen zoeken of er een verschil is tussen de uitdrukking: het koninkrijk der hemelen en de uitdrukking: het Koninkrijk van God.
Lees de volgende bijbelverzen maar eens naast elkaar.
Mat. 4:17 Mat. 5:3 Mat.11:11 Mat. 10:7 Mat.13:11 Mat.13:31 Mat.13:33 Mat.19:14 Mat.19:23 |
Marcus 1:15 Lucas 6:20 Lucas 7:28 Lucas 9:2 Marcus 4:11 en Lucas 8:10 Marcus 4:30 en Lucas 13:18 Lucas 13:21 Marcus 10:14 en Lucas 18:16 Marcus 10:23 en Lucas 18:24 |
Je zal tot de conclusie komen, dat het koninkrijk der hemelen precies hetzelfde is als het koninkrijk van God.
Waarom dan dat verschil? Mattheüs schreef zijn evangelie voornamelijk voor de Joden. Hij gebruikt de Joodse gewoonte om de naam van God spaarzaam te gebruiken. Sommigen gebruiken zelfs nooit de naam van God.
De gelijkenis van het Mosterdzaadje
Jezus heeft veel duidelijk proberen te maken door middel van gelijkenissen. We hebben inmiddels drie gelijkenissen met elkaar doorgenomen. In de gelijkenis van het onkruid in de akker werd gesproken over ‘de kinderen van het Koninkrijk’. In de gelijkenis van de pachters werd gesproken over ‘een volk, dat de vruchten opbrengt’. In de gelijkenis van de koninklijke bruiloft werd gesproken over ‘een tweede groep genodigden’. Steeds weer zagen we dat het niet gaat om de christenen, hoewel dit wel algemeen geleerd wordt. Het zal wel duidelijk zijn, dat met de drie groepen, die genoemd worden, eigenlijk maar één groep bedoeld wordt. Maar wie dat dan zijn is nog niet duidelijk geworden. Nu gaan we het hebben over de gelijkenis van het mosterdzaadje. Als we die nader gaan onderzoeken, en door de bijbelgedeelten die we zullen lezen de samenhang zullen zien, dan wordt het allemaal duidelijker.
Mattheüs 13:31-32
31 Nog een gelijkenis hield Hij hun voor en Hij zeide: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een mosterdzaadje, dat iemand nam en in zijn akker zaaide.
32 Het is wel het kleinste van alle zaden, maar als het volgroeid is, is het groter dan de tuingewassen en het wordt een boom, zodat de vogelen des hemels in zijn takken kunnen nestelen.
Deze gelijkenis wordt niet door Jezus uitgelegd, maar hij komt na de gelijkenis die wel is uitgelegd, de gelijkenis van het onkruid in de akker.
Wie is die man, denk je?
En wat is dat veld?
Vragen die, als je logisch nadenkt, best beantwoord kunnen worden. Als het Jezus is, die de zaaier is in de vorige gelijkenis, dan zal Hij toch ook hier de zaaier zijn, deze keer van het mosterdzaadje.
Is dat dan goed zaad of slecht?
Natuurlijk is het goed zaad.
Het goede zaad zal groeien en wordt een boom, zodat de vogels in zijn takken kunnen nestelen.
Om uit te zoeken wat de betekenis is, van dat mosterdzaad dat een grote boom wordt, moeten we weer in de bijbel spitten.
We moeten teksten zien te vinden, die spreken over een mosterdzaadje en teksten die spreken over een grote boom.
Gelukkig dat er concordances zijn en computer programma's, zo is het heel makkelijk om dat soort teksten op te zoeken.
Weet je welke teksten nog meer spreken over een mosterdzaadje?
Mattheüs 17:20
20 Hij zeide tot hen: Vanwege uw kleingeloof. Want voorwaar, Ik zeg u, indien gij een geloof hebt als een mosterdzaad, zult gij tot deze berg zeggen: Verplaats u van hier daarheen en hij zal zich verplaatsen en niets zal u onmogelijk zijn.
Waar spreekt deze tekst over?
Geloof!
Wie is belangrijk in de bijbel als we het over geloof hebben?
Abraham.
Laten we een paar verzen lezen uit Hebreeën.
Hebreeën 11:8-16
8 Door het geloof is Abraham, toen hij geroepen werd, in gehoorzaamheid getrokken naar een plaats, die hij ter erfenis zou ontvangen, en hij vertrok, zonder te weten waar hij komen zou.
9 Door het geloof heeft hij vertoefd in het land der belofte, als in een vreemd land, waar hij in tenten woonde met Isaak en Jakob, die medeërfgenamen waren van dezelfde belofte; 10 want hij verwachtte de stad met fundamenten, waarvan God de ontwerper en bouwmeester is.
11 Door het geloof heeft ook Sara kracht ontvangen om moeder te worden, en dat ondanks haar hoge leeftijd, daar zij Hem, die het beloofd had, betrouwbaar achtte.
12 Daarom zijn er dan ook uit een man, en wel een verstorvene, voortgekomen als de sterren des hemels in menigte en gelijk het zand aan de oever der zee, dat ontelbaar is.
13 In dat geloof zijn deze allen gestorven, zonder de beloften verkregen te hebben; slechts uit de verte hebben zij die gezien en begroet, en zij hebben beleden, dat zij vreemdelingen en bijwoners waren op aarde.
14 Want wie zulke dingen zeggen, geven te kennen, dat zij een vaderland zoeken.
15 En als zij gedachtig geweest waren aan het vaderland, dat zij verlaten hadden, zouden zij gelegenheid gehad hebben terug te keren;
16 maar nu verlangen zij naar een beter, dat is een hemels, vaderland. Daarom schaamt God Zich voor hen niet hun God te heten, want Hij had hun een stad bereid.
En zo zijn van deze ene man, die zo goed als dood was (een verstorvene), nakomelingen gekomen zoveel als er sterren staan aan de hemel, zo ontelbaar als het zand aan de oever van de zee. En dat gaat door en door, zelfs vandaag.
Is dat geen grote boom?
Abraham en zijn nakomelingen verlangden naar een hemels vaderland. En God heeft voor hen een stad bereid in de hemel!
Over een hemels Koninkrijk gesproken!
Er is meer.
In de gelijkenis vertelt Jezus ons van een grote boom. Hij spreekt niet over een echte boom, maar deze boom is een beeld van iets. Een symbool.
Om iets meer te begrijpen van dat beeld van die boom moeten we teksten zoeken waarin een boom ook symbolisch wordt gebruikt.
Ik heb daar twee bijbelgedeelten over gevonden.
We beginnen met Daniël 4.
Daniël 4:10-12
10 Wat de gezichten betreft, die mij op mijn legerstede voor ogen kwamen, ik zag: er stond een boom midden op de aarde, van grote hoogte; 11 die boom was groot en sterk, zijn hoogte reikte tot aan de hemel, en hij was te zien tot aan het einde der gehele aarde; 12 zijn loof was schoon en zijn vrucht zo overvloedig, dat hij voedsel bood voor allen; onder hem zocht het gedierte des velds schaduw en in zijn takken nestelde het gevogelte des hemels, en al wat leeft werd door hem gevoed.
Deze droom heeft een grote gelijkenis met de gelijkenis van het mosterdzaadje. Hoewel het er op lijkt, dat het om ongeveer hetzelfde gaat, is het dat toch niet. We kunnen dit duidelijk zien als we de rest van de droom en de uitleg er bij betrekken. Maar we kunnen er toch iets van leren. Het gaat om het principe. Laten we nog een stukje lezen van dit hoofdstuk. We lezen het gedeelte waarin Daniël uitlegt wat die boom betekent.
Daniël 4:20-22
20 De boom die gij gezien hebt, die groot en sterk was, welks hoogte tot de hemel reikte en die over de gehele aarde te zien was,
21 welks loof schoon en welks vrucht zo overvloedig was, dat hij voedsel bood voor allen, onder welke het gedierte des velds huisde en in welks takken het gevogelte des hemels nestelde;
22 dat zijt gij, o koning, die groot en sterk zijt geworden, wiens grootheid zo is toegenomen, dat zij tot aan de hemel reikt, en wiens heerschappij zich uitstrekt tot aan het einde der aarde.
Waar is die boom een beeld van?
Het koningschap en het koninkrijk van Nebucadnezzar.
Dit is de Goddelijke uitleg door de mond van Daniël.
Nu zouden we voorzichtig kunnen concluderen, dat de boom die groeide uit het mosterdzaadje, waarschijnlijk een beeld is van het Koninkrijk van God. Maar laten we eerst nog wat meer lezen.
Het andere gedeelte dat ik gevonden had staat ook in het Oude Testament, in Ezechiël.
Dit is een erg interessant gedeelte van de bijbel. De Heer geeft Israël een raadsel. Hij doet dat door middel van een gelijkenis.
Het heeft te maken met het koningschap over Juda. Het gaat over de troon van het huis van David.
Na David zijn er heel wat koningen geweest. Ten slotte was er een koning, zijn naam was Zedekiah, die de laatste koning was die over Juda heeft geregeerd. Nebucadnezzar had hem daar aangesteld.
Zedekiah sloot een verbond met Nebucadnezzar, onder ede.
Dan lezen we in hoofdstuk 17 van Ezechiël, dat hij die eed verbreekt. En God is daar niet blij mee.
Ezechiël 17:18-20
18 Ja, hij heeft de eed veracht door het verbond te verbreken; zie, hoewel hij er de hand op gegeven had, heeft hij dat alles toch gedaan; hij zal niet ontkomen.
19 Daarom, zo zegt de Here Here, zo waar Ik leef, de eed, bij Mij gezworen, die hij veracht, en het verbond, in mijn naam gesloten, dat hij verbroken heeft, zal Ik op zijn hoofd doen neerkomen.
20 Ik zal mijn net over hem uitspreiden, en hij zal in mijn strik gevangen worden, Ik zal hem naar Babel voeren en daar met hem in het gericht treden wegens de ontrouw die hij jegens Mij gepleegd heeft.
Maar voordat God deze woorden doorgeeft aan Ezechiël, geeft Hij het huis van Israël een gelijkenis. In deze gelijkenis vertelt de Here ons over een arend die een takje van een ceder brak (een ceder is een grote boom). Als je de hele geschiedenis leest zal je begrijpen, dat dit takje koning Jehoachim is, die gekidnapt was door Nebucadnezzar, waarna koning Nebukadnezzar Zedekiah aangestelde als koning.
Dit is allemaal een erg interessant onderwerp, maar te veel voor nu. Dit is niet alleen maar geschiedenis, maar het heeft ook te maken met de (nabije) toekomst.
De troon van David stopte niet bij koning Zedekiah, dat is in ieder geval een les die we kunnen leren uit Ezechiël 17. Lees het hele hoofdstuk nog maar eens door. Voor nu beperken we ons tot de verzen 22-24.
Ezechiël 17:22-24
22 Zo zegt de Here Here: Dan zal Ik zelf van de top van de hoge ceder een twijgje nemen en dat in de grond zetten; van de bovenste der jonge takjes zal Ik een twijgje plukken en Ik zelf zal dat planten op een hoge en verheven berg;
23 op de hoge berg Israëls zal Ik het planten, en het zal takken dragen, vrucht voortbrengen en tot een prachtige ceder worden. En allerhande vogels van allerlei gevederte zullen onder hem wonen; in de schaduw zijner takken zullen zij wonen.
24 Alle bomen des velds zullen weten, dat Ik, de Here, de hoge boom vernederd en de nederige verhoogd heb, de sappige boom heb doen verdorren en de dorre heb doen uitspruiten. Ik, de Here, heb het gesproken en Ik zal het doen.
In deze teksten zien we niet alleen dat de Heer zelf een twijgje zal nemen van de top van de ceder en het planten zal (dit heeft te maken met de troon van het huis van David), maar we zien ook een grote overeenkomst met de gelijkenis van het mosterdzaadje.
Deze keer is het niet een overeenkomst zoals de overeenkomst met de droom van Nebucadnezzar, maar ik ben er van overtuigd dat het, uiteindelijk, hetzelfde verhaal is als de gelijkenis met het mosterdzaadje.
Voordat ik hierover nog een paar dingen ga uitleggen, is het goed om een paar verzen uit Lucas 1 te lezen.
Lucas 1:30-33
30 En de engel zeide tot haar: Wees niet bevreesd, Maria; want gij hebt genade gevonden bij God.
31 En zie, gij zult zwanger worden en een zoon baren, en gij zult Hem de naam Jezus geven.
32 Deze zal groot zijn en Zoon des Allerhoogsten genoemd worden, en de Here God zal Hem de troon van zijn vader David geven,
33 en Hij zal als koning over het huis van Jakob heersen tot in eeuwigheid, en zijn koningschap zal geen einde nemen.
Het huis van Israël en het huis van Juda
Die gelijkenis in Ezechiël en zijn betekenis zijn niet zo gemakkelijk te begrijpen. Daarom wil ik eerst een paar dingen uitleggen voordat we verder gaan.
Om deze kleine excursie te beginnen lezen we eerst een paar verzen uit Mattheüs.
Mattheüs 19:27-29
27 Daarop antwoordde Petrus en zeide tot Hem: Zie, wij hebben alles prijsgegeven en zijn U gevolgd; wat zal dan ons deel zijn?
28 Jezus zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, gij, die Mij gevolgd zijt, zult in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des mensen op de troon zijner heerlijkheid zal zitten, ook op twaalf tronen zitten om de twaalf stammen van Israël te richten.
29 En een ieder, die huizen of broeders of zusters of vader of moeder of kinderen of akkers heeft prijsgegeven om mijn naam, zal vele malen meer terug ontvangen en het eeuwige leven erven.
Jezus zei: gij, die Mij gevolgd zijt, zult in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des mensen op de troon zijner heerlijkheid zal zitten, ook op twaalf tronen zitten om de twaalf stammen van Israël te richten.
Jezus zal zitten op de troon van zijn vader David, zoals we iets eerder gelezen hebben in Lucas 1. Maar de discipelen zullen op twaalf tronen zitten om de twaalf stammen van Israël te richten.
Wat is daar zo speciaal aan? Er zijn toch twaalf stammen?
Oh.... waar zijn die twaalf stammen dan?
Ik kan je horen denken: zijn die twaalf stammen dan niet de Joden? Joden zijn toch Israëlieten?
Dat klopt. Joden zijn Israëlieten, maar....
Zijn alle Israëlieten Joden?
Om dit duidelijker te zien:
Zijn alle Groningers Nederlander?
Zijn alle Nederlanders Groninger?
Ik weet niet hoeveel je weet van het oude testament, maar waarschijnlijk weet je wel, dat de Israëlieten op een gegeven moment een koning wilden.
Wie was hun eerste koning?
Saul.
Hun tweede koning was?
David.
Hun derde koning was?
Salomo.
Wat gebeurde er toen?
Het machtige koninkrijk van Israël werd verdeeld in twee koninkrijken.
Laten we daar eens wat over lezen. We kunnen het vinden in 1 Koningen 11. We lezen enkele verzen.
6 en Salomo deed wat kwaad is in de ogen des Heren, en hij volgde de Here niet ten volle, zoals zijn vader David.
...9 Derhalve werd de Here vertoornd op Salomo, omdat zijn hart zich afgewend had van de Here, de God van Israël, die hem tweemaal verschenen was,
10 en die hem te dezer zake geboden had geen andere goden na te lopen; maar hij had niet in acht genomen wat de Here geboden had.
11 Toen zeide de Here tot Salomo: Omdat het zo met u gesteld is, dat gij mijn verbond en mijn inzettingen, die Ik u geboden had, niet in acht genomen hebt, zal Ik voorzeker het koninkrijk van u afscheuren en het uw knecht geven.
12 Maar bij uw leven zal Ik dat niet doen, ter wille van uw vader David; uit de hand van uw zoon zal Ik het afscheuren.
13 Evenwel zal Ik niet het gehele koninkrijk afscheuren, een stam zal Ik aan uw zoon geven ter wille van mijn knecht David en ter wille van Jeruzalem, dat Ik verkoren heb.
14 En de Here deed een tegenstander tegen Salomo opstaan, de Edomiet Hadad; deze was van het koninklijk geslacht in Edom.
....31 hij zeide tot Jerobeam: Neem voor u tien stukken, want zo zegt de Here, de God van Israël: zie, Ik ga het koninkrijk van Salomo afscheuren, en Ik geef u de tien stammen,
32 (maar een stam zal voor hem zijn, ter wille van mijn knecht David en van Jeruzalem, de stad die Ik uit alle stammen van Israël verkoren heb),
....35 Maar Ik zal het koninkrijk uit de hand van zijn zoon nemen, en u de tien stammen geven.
36 Aan zijn zoon zal Ik echter een stam geven, opdat mijn knecht David altijd een lamp voor mijn aangezicht hebbe in Jeruzalem, de stad die Ik Mij verkoren heb om mijn naam daar te vestigen.
....38 En het zal geschieden, indien gij hoort naar alles wat Ik u gebied, in mijn wegen wandelt, en doet wat recht is in mijn ogen door mijn inzettingen en geboden in acht te nemen, zoals mijn knecht David gedaan heeft, dat Ik met u zal zijn, en u een duurzaam huis zal bouwen, zoals Ik voor David gebouwd heb, en Ik zal u Israël geven.
Dus het huis van David zal nog steeds koning zijn over Juda, maar de 10 stammen, die afgescheurd zijn, zullen hun eigen koning krijgen.
Van die dag af aan zijn er twee koninkrijken in het land Israël. Een wordt Israël genoemd, het andere Juda. Je kunt dit allemaal uitgebreid lezen in de boeken van de koningen en de chronieken.
Israël wordt ook ‘het huis van Israël’ genoemd, of, ‘het huis van Jacob’, maar ook wel eens ‘Efraïm’, omdat Efraïm de leider was van de 10 stammen. (Er zijn meer redenen, maar die zijn nu niet zo belangrijk.) Ook wordt Israël wel eens ‘Samaria’ genoemd, naar hun hoofdstad.
In het tweede boek van de koningen, hoofdstuk 17, kunnen we lezen over de laatste koning over Israël en over Israëls verbanning naar Assyrië. Zij zijn nooit meer teruggekeerd.
Dat is geschiedenis, denk je.
Laten we eens zien wat de bijbel daar over zegt.
Ezechiël was een profeet die zo’n 130 jaar nadat het huis van Israël was weggevoerd profeteerde. God zei hem te profeteren over twee volken: Israël en Juda.
Ezechiël 37:16, 21-28
16 Gij mensenkind, neem een stuk hout en schrijf daarop: voor Juda en de Israëlieten die daarbij behoren; neem dan een ander stuk hout en schrijf daarop: voor Jozef (het stuk hout van Efraïm) en het gehele huis Israëls dat daarbij behoort;. (Notitie)
....21 zeg dan tot hen: Zo zegt de Here Here: zie, Ik haal de Israëlieten weg uit de volken naar wier gebied zij gegaan zijn; Ik zal hen van alle kanten bijeenverzamelen en hen naar hun land brengen.
22 En Ik zal hen tot een volk maken in het land, op de bergen Israëls, en één koning zal over hen allen koning zijn; niet langer zullen zij twee volken zijn en niet langer verdeeld in twee koninkrijken.
23 Niet langer zullen zij zich verontreinigen met hun afgoden, hun gruwelen en al hun overtredingen, maar Ik zal hen verlossen van alle afvalligheid waarmee zij gezondigd hebben, en hen reinigen, zodat zij Mij tot een volk zullen zijn en Ik hun tot een God zal zijn.
24 En mijn knecht David zal koning over hen wezen; een herder zal er voor hen allen zijn. Zij zullen naar mijn verordeningen wandelen en naarstig mijn inzettingen onderhouden.
25 Zij zullen wonen in het land dat Ik aan mijn knecht Jakob gegeven heb en waarin hun vaders gewoond hebben; ja, zij zullen daarin wonen, zij, hun kinderen en hun kindskinderen, tot in eeuwigheid, en mijn knecht David zal hun voor eeuwig tot vorst zijn.
26 Ik zal met hen een verbond des vredes sluiten, een eeuwig verbond met hen zal het zijn; Ik zal hun een plaats geven, hen vermeerderen en mijn heiligdom voor eeuwig te midden van hen stellen.
27 Mijn woning zal bij hen zijn; Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn.
28 En de volken zullen weten, dat Ik, de Here, het ben die Israël heilig, doordat mijn heiligdom voor eeuwig te midden van hen staat.
Toen Ezechiël dit profeteerde, was het huis van Israël nog steeds in ballingschap en tot de dag van vandaag zijn zij nooit teruggekeerd.
Vers 25, tweede gedeelte: mijn knecht David zal hun voor eeuwig tot vorst zijn.
Wie is die knecht David?
Dit is iets speciaals: David was de koning die geliefd was door God.
God beloofde David, zoals we net gelezen hebben in
1 Koningen, dat zijn troon voor altijd zou vaststaan.
David is een Hebreeuwse naam: Dawid, dat betekent: geliefde. Het is dus volkomen normaal en toegestaan om dat vers zo te lezen: en mijn geliefde dienstknecht zal voor altijd hun koning zijn.
Nog eens Lucas 1:32 over Jezus.
Lucas 1:32
32 Deze zal groot zijn en Zoon des Allerhoogsten genoemd worden, en de Here God zal Hem de troon van zijn vader David geven,
Dit is een ding dat we moeten onthouden.
Het andere is, dat deze twee naties, die nog nooit verenigd zijn, verenigd zullen worden. Ik weet niet waar de 10 stammen zijn, maar ik ben er zeker van dat Gods boekhouding in orde is. Zij zullen terugkeren naar Israël.
Hun zonden zullen vergeven en weggedaan worden en alle twaalf stammen zullen weer verenigd worden.
Dit geeft een heel nieuw perspectief op een heleboel bijbelverzen.
Als we het hebben over Israël, moeten we ons steeds weer herinneren dat er twaalf stammen zijn.
Benjamin en de halve stam van Levi gingen samen met de stam van Juda, later werden ze Joden genoemd. De andere 10 stammen zijn nog steeds verdwenen. Verloren. Ze zijn ergens, alleen God weet waar. Met wat bijbelstudie kunnen we enkele aanwijzingen vinden over die 10 stammen, maar dat is voor deze bijbelstudie niet relevant.
Over het ingaan in het Koninkrijk van God, is het goed om te beseffen: Voor mensen is dit onmogelijk, maar voor God zijn alle dingen mogelijk.
Samenvatting
De gelijkenis van het mosterdzaadje vertelt ons over een erg klein zaadje dat een grote boom wordt.
Israël begon met één man, en nog wel een verstorvene, zoals de bijbel ons dat vertelt: Abraham.
Zijn kleinzoon Jacob kreeg de naam Israël van God en ook twaalf zonen. Zij werden de stamvaders van de twaalf stammen van Israël.
Later werden die twaalf stammen verdeeld in twee naties: Israël en Juda. Eén natie: Israël, werd in ballingschap weg gevoerd naar Assyrië. De andere natie, die de troon van het huis van David had, werd in ballingschap weggevoerd naar Babylon. De troon van David stopte zoals het er naar uitziet. Maar de gelijkenis, die God vertelde aan Ezechiël, laat ons zien, dat God een takje van de top van de ceder nam en het ergens anders plantte. Dat betekent, dat de troon van David nog steeds ergens moet zijn en weer naar Jeruzalem zal komen als Jezus terug komt, want Hij zal op de troon van zijn vader David zitten.
Op dat moment zullen de 10 stammen niet langer 'verloren' zijn, zij zullen in het land Israël verenigd worden met de rest van de stammen, de Joden.
God zal hun zonden vergeven en Hij zal hun koning zijn.
In het volgende gedeelte gaan we het er over hebben, dat er zich in de bijbel een heleboel dingen afspelen in twee lijnen.
Dit is het einde van deel 2
Ga naar deel 3 van de bijbelstudie over het Koninkrijk van GodGa terug naar deel 1 van de bijbelstudie over het Koninkrijk van God